Ik droom dat ik kijk en luister. Ik zie de wereld aan me voorbij trekken. Ik hoor mensen praten, dichtbij en ver weg. Hier en daar vang ik flarden van gesprekken op. Maar ik zeg niks. Ik neem waar, blijf op afstand.
Het zijn veel indrukken die ik zo opdoe, heel veel. Soms zo veel, dan weet ik niet wat ik ermee aan moet. Van lieverlee en zonder ze gewikt en gewogen te hebben, parkeer ik ze dan maar ergens, en niet veel later – als ’t me allemaal te veel wordt – gooi ik ze weg. Er belanden zo talloze indrukken op mijn persoonlijke mentale vuilstort. Een enorme berg afval laat ik zo slingeren. De laatste tijd lijkt die berg enorm gegroeid te zijn met menselijke boosheid, verontwaardiging, agressie, geweld, intimidatie, roddel en achterklap. Ik vang woorden en zinssneden op: ‘lekker rellen’, ‘wappies’, ‘de kogel’, ‘kankermens’, ‘eigen volk’ en veel gruwelijke varianten hierop. Ik word eronder bedolven.
In dezelfde droom bevind ik me op een schilderij. Als een figuur, een personage. Ooit geschilderd door iemand die een idee had en dit met verf tot uiting bracht. Ik hang – mijn schilderij dus, hangt – hoog boven de mensen. En beweegt zich door de kosmos. Soms ‘hang‘ ik binnen, bij iemand thuis; soms buiten, gewoon ergens aan de lucht. En ik kijk en ik luister. En ik blijf op afstand.
Ik denk dat ik afgebeeld ben als mens, maar het blijft een beetje vaag. Ik heb geprobeerd een glimp op te vangen van mijn eigen gezicht, mijn beeltenis. Maar echt zien kan ik mezelf niet, ik krijg slechts een indruk van mezelf. Ik vul dat zelf maar verder in. Soms voelt het alsof ik met een paar anderen op het schilderij sta afgebeeld. Alsof ik met een paar gelijkgestemden de wereld bekijk. Misschien ben ik dan een van de Aardappeleters van Van Gogh, of een van de cafébezoekers van Hoppers Nighthawks, eenvoudig en in zichzelf gekeerd. Of een van de vrouwen die zo mysterieus mooi staan te wezen op Boticelli’s De Geboorte van Venus. Maar meestal denk ik dat ik alleen ben. Soms een mens met open mond, vol vertwijfeling, als het personage op De Schreeuw van Edvard Munch. Een andere keer denk ik dat ik geschilderd ben door Picasso of Karel Appel, teruggebracht tot een essentie, onderwijl de emotionele kleuren van de schilder en de wereld absorberend. Gisteren dacht ik dat ik afgebeeld was als een afstandelijke maar geëngageerde Frida Kahlo. Surrealisme heeft de overhand.
Mijn afvalberg wordt groter, ik kijk ernaar. Ik zucht, ik zou wel eens écht mee willen doen, willen bijdragen aan het terugdringen van verharding, verruwing en agressieve taal; ik zou verbinding willen uitstrooien over de wereld en me actief mengen in welles-nietes discussies, op een warme, wijze manier; de angel eruit willen halen, mensen naar elkaar willen laten luisteren.
Maar ik weet niet hoe.
Ik loop vast, blijf hangen. Mismoedig zie ik hoe mijn afvalberg groeit en groeit.
En nu is het Vandaag. Vandaag neem ik een besluit. Hardheid en lelijkheid is niet langer mijn focus. Ik zal beginnen te vertrouwen op warmte, zachtheid, lichtheid en kleur. En dan wil ik het geluk ruiken, de saamhorigheid voelen en koesteren. Mijn glimlach zal niet langer afstandelijk en mysterieus zijn als die van Mona Lisa, maar vol, uitnodigend, en hartelijk. Tegelijkertijd zal ik met geopende handen mijn eigen schoonheid de wereld in slingeren, niet langer als een personage, maar als een eigentijdse, krachtige vrouw. Misschien kom ik dan echt tot leven.
Elli