‘Hoorde jij dat ook?’ ‘Wat?’ ‘Dat geluid, toen we door de tunnel fietsten.‘ ‘Wat voor geluid?’ ‘Het leek wel of iemand de hele tijd aan het schreeuwen was, van heel ver weg … een galmende, holle schreeuw. Een bizar geluid.’ ‘Eh … volgens mij was ik dat.’ ‘Jij?’ ‘Ja, ik vond het zó eng, ik denk dat ik de hele weg mijn paniek van me af heb geschreeuwd.’
Ik moest aan dit voorval denken. Iemand vroeg me of ik op de fiets ooit bang was. Ja, voor lange donkere tunnels dus. Ik kwam er proefondervindelijk achter, in Zwitserland. Na die ervaring begon ik al te zweten en te bibberen als ik alleen maar aan zo’n tunnel dácht. Opgesloten zitten in een smalle buis, zonder zicht, met galmende herrie, verstikkende lucht en auto’s die om me heen razen: dan sta ik stijf van de paniek.
Uiteraard probeerde ik die tunnels te vermijden, maar toen kwam toch de Bielsa Tunnel op mijn pad. We moesten er door. Er was geen andere mogelijkheid om vanuit de Spaanse kant van de Pyreneeën naar Frankrijk te fietsen. Maar wat graag had ik die drie kilometer lange tunnel, een licht stijgend traject, ingeruild voor honderd zwaar stijgende fietskilometers. Die keus was er niet.
Tegen beter weten in probeerde ik bij de tunnelingang een lift te regelen voor ons en onze zwaar bepakte fietsen. ‘Ik sta te trillen, heb de bibbers,’ zei ik tegen Henk, ‘en hoe langer we hier blijven rondhangen, des te angstaanjagender het wordt. Laten we maar gaan.’ ‘Ik blijf pal achter je fietsen. Er kan je niets gebeuren,’ verzekerde Henk me. Ik hoorde het nauwelijks, was te druk bezig moed te verzamelen.
De eerste meters vielen mee. Automobilisten reden ons behoedzaam voorbij. Geen luid getoeter, gescheur of gejakker. Maar de schelle lichten van het tegemoetkomende verkeer belemmerden mijn zicht enorm; het leken wel bliksemflitsen. Het klimmen kostte kracht, ik kreeg geen lucht. Tergend langzaam gingen we vooruit. Het echte venijn zat in het onverlichte Franse deel. Van het ene moment op het andere was het pikkedonker. Geen idee waar de tunnelwand was, hoe de weg liep of hoe de kwaliteit van het asfalt was. Zo mogelijk verkrampte ik nog meer. We waren halverwege. Stoppen was geen optie, te gevaarlijk, maar doorfietsen leek ook onmogelijk. ‘En nu?’ schreeuwde ik naar Henk die me niet kon horen. Instinctief moet ik besloten hebben om toch door te zetten, want op een gegeven moment zag ik in de verte licht, het einde van de tunnel. Bibberend reed ik de zon tegemoet. Eenmaal weer buiten kon ik maar niet bevatten dat we er doorheen waren, heelhuids. Doodop was ik. Leeggezogen in drie kilometer, in amper twintig minuten tijd. Henk dirigeerde me naar een mooi stukje gras. Uitgeteld zette ik mijn fiets neer. Langzaamaan durfde ik wat te ontspannen. Na een paar minuten liet ik me met een diepe zucht en een beetje giechelig in het gras vallen. Henk gaf me een innige kus en haalde een stuk cake tevoorschijn, om de goede afloop te vieren. Het fraaie uitzicht over het Franse land zag ik pas veel later.
De volgende dag stonden de Col d’Aspin en de Col du Tourmalet op het programma. Een makkie, vergeleken bij ‘Bielsa’.
Elli