‘De vaart erin houden, de fiets doet het werk.’ Iets dergelijks roept Henk me toe terwijl hij uit mijn blikveld verdwijnt. Ik volg hem in mijn eigen tempo. De heuveltjes kosten mij meer tijd.
Aanhoudende regen heeft de bospaden veranderd. Donkere sporen tekenen onze route door het Duitse heuvelland. Grote zwarte plassen gapen me aan. Het zijn uitdagende obstakels, voor mij als mountainbiker. Maar vandaag voel ik me sterk en vol bravoure. Een beetje nattigheid deert me niet. Ik heb wel zin in een uitdaging.
Stevig trap ik door. Ik weet dat ik gewoon moet vertrouwen op mijn ervaring, vooral niet moet gaan twijfelen. Kijk, daar is de volgende plas. Onverschrokken stuur ik mijn fiets de nattigheid in. Maar oei, midden in de plas ga ik wiebelen. Met meer geluk dan wijsheid haal ik de overkant. ‘Dat ging maar net goed.’
Een venijnig stemmetje heeft zich in mijn hoofd genesteld en wil daar niet meer weg.
Dan doemt er een enorme zwarte plas op waarin verschillende modderstroken zichtbaar zijn. Ik minder vaart in een poging in te schatten hoe ik deze hindernis het beste kan nemen. Er omheen, er doorheen? Hoe diep zou het zijn? Zou de ondergrond stevig genoeg zijn? Moet ik nog even schakelen? Zullen mijn wielen gaan slippen in de glibberige modder? Mijn bravoure is met de noorderzon vertrokken. Ik denk na, te veel en te lang. Mijn snelheid is er inmiddels helemaal uit. Ik weet niet meer hoe ik het moet doen, alleen dat ik het moet doen. Ineens is mijn bedenktijd voorbij. Te laat voor een andere keuze.
Tegen beter weten in stuur ik mijn voorwiel voorzichtig een onbekend spoor in. De geul is diep, de ondergrond zompig. Mijn voorwiel zakt diep weg. Door mijn lage tempo grijpt de modder zijn kans en zet zijn zuigende kracht in werking. Het wiel zit ineens muurvast. Zonder verdere waarschuwing kom ik tot stilstand. Ik besef wat er gaat gebeuren. Het is onvermijdelijk. Op datzelfde moment zet mijn lichaam zich in slow motion zijwaarts in beweging. En daar lig ik. Stilgevallen in de modder.
Onbeholpen spartelend probeer ik overeind te komen. In de drassige grond vind ik nauwelijks houvast. Glibberend en steunend op handen en knieën weet ik me onder mijn fiets vandaan te worstelen. Besmuikt kijk ik om me heen. Gelukkig zijn er geen getuigen, ook Henk is niet in de buurt. Ik probeer de sporen van mijn val uit te wissen en veeg met mijn beslijkte handen over mijn gezicht en kleren. Ik maak het alleen maar erger. Dan vis ik mijn fiets op. Met een doorweekte schoen schop ik wat tegen het frame. De zwarte modder zit overal.
Even later zie ik Henk aankomen. ‘Ik dacht, ik ga maar eens kijken waar je blijft.’ Hij test mijn toestand en humeur door mijn lichaamstaal te scannen. Zijn bezorgde ogen veranderen langzaam maar zeker in pretoogjes. Als hij doorheeft dat ik geen pijn heb, is er geen houden meer aan. Hij barst in schaterlachen uit.
‘Mijn fiets deed het werk niet meer. Deze plas is levensgevaarlijk,’ sputter ik. Het is een vruchteloze poging om mijn stuntelige val toch nog een stoer tintje te geven.
Mijn modderige fiets zet zich moeiteloos in beweging voor de weg terug. Zal mijn bravoure ooit weer helemaal terugkeren?
Elli