Mijn eerste liefde

Keesje heette hij en Keesje zat meer dan 70 jaar geleden bij mij in de kleuterklas. Hij was de eerste die mij liet ervaren dat vlinders niet alleen in tuinen fladderen. Iedere ochtend vertrokken mijn oudere broer en zusje en ik samen naar school maar al bij het huis van de buren ging ik achter die twee lopen. Zij wilden mij absoluut niet naast zich hebben. Ze hadden altijd plannetjes te bespreken waar ze mij te klein voor vonden. Ik vond het best. Ik hoorde toch wel als ik achter ze liep, dat ze op het landje – waar wij niet mochten komen – zouden gaan spelen. Ook hadden ze het erover hoe ze het aan wilden pakken om iedere dag ongemerkt een greep uit de grote, koperen snoeptrommel te doen, want iedere dag een afgestreken eierdopje zou heus niet opvallen. Ik hoorde het wel, maar hun wereld was niet de mijne. Ik ging naar school en daar was het leuk.
Iedere dag hoopte ik dat we zouden gaan vlechten. Ik kon heel erg goed vlechten en ik was zielsgelukkig als ik bij binnenkomst in de klas zag, dat de juf vlechten als werkje voor de ochtend had bedacht; dan stond er op ieder tafeltje een schoenendoos vol met zachtgroene, zachtroze, zachtblauwe repen papier klaar.

De wandeling naar school duurde hooguit een minuut of 10. We liepen de straat uit, sloegen linksaf en gingen verder over de weg onderaan de dijk. In de tuinen waar we langs kwamen, bloeiden goudsbloemen en gipskruid. Pappa had me die namen geleerd. Mijn jongere zusje en ik hadden daar eens, op een heel vroege zondagmorgen, uit verschillende tuinen een groot boeket bij elkaar geplukt. Mamma was er erg blij mee, maar ’s middags moesten we wel onze excuses gaan aanbieden aan de mevrouwen van die tuinen. Bij die tuinen versnelde ik daarna voortaan altijd mijn pas.
Na een paar honderd meter moesten we de trap op en over de dijk naar beneden en dan waren we in de straat die ons rechtstreeks naar school voerde.

Halverwege die straat begon daar iedere ochtend voor mij de zon te schijnen, want daar voegde Keesje zich in de rij schoolgaande kinderen bij ons. Aan de hand van zijn moeder zag ik hem al aan komen huppelen vanuit een zijstraat. Keesje was prachtig. Dat kwam door zijn goudblonde lokken. Bovenop zijn hoofd had zijn moeder daar een prachtige rol van gemaakt. Hij leek wel een engel.

Als hij daar aan kwam gelopen met die dansende gouden krullenbol,  ontplofte er een klein zonnetje in mij. Keesje zat bij me in de klas. Hij hoefde alleen maar ergens te zitten spelen met de blokken, het prikkussen, het winkeltje of wat dan ook. Dat was voor mij al meer dan genoeg. Door Keesje was mijn eerste jaar op de kleuterschool zonovergoten.

Totdat…

De ochtend na de grote vakantie slenterde ik weer achter mijn broer en zus aan naar school. Ik was blij dat de zon niet scheen, want nu kon ik mijn nieuwe jas met een echte capuchon aan. Toen we over de dijk waren, versnelde ik mijn pas. Ja, daar kwam vanuit de zijstraat de moeder van Keesje aan. Maar aan haar hand had ze een heel ander jongetje. Ik bleef perplex staan. Hoe kon dat nou? Ik zag de moeder van Keesje zich naar het jongetje aan haar hand buigen om iets tegen hem te zeggen. Toen ze zich weer had opgericht, rende het jongetje op me af. Op het moment dat hij vlak voor me stond, zag ik het pas: dat vreemde jongetje was helemaal niet vreemd, het was Keesje. Maar waar waren zijn gouden krullen, waar was de prachtige rol op zijn hoofd? Keesje was ineens een gewoon jongetje net zoals al die andere jongetjes uit mijn klas. Ik hoorde zijn moeder nog zeggen: ‘Vind je Kees geen echte, grote…’, maar ik was al weggerend met de capuchon van mijn nieuwe manteltje over mijn hoofd. Wie zou onze juf zijn en wat zou ze van mijn nieuwe jas met het geborduurde kraagje en de capuchon vinden? Misschien zou het vanmiddag wel gaan regenen.

Margreet