Ze wandelen, zij aan zij. Rustig, zonder woorden. Takjes breken onder hun voeten. Gele en bruinrode bladeren hebben een zacht verend bed gemaakt waarop late dwarrelaars welkom zijn. De wind steekt op en doet de kruinen ruisen. Steeds sneller vallen ze, de kunstwerkjes van de herfst. Behalve bladeren ook de rijke opbrengst van wat in de late zomer rijpte.
Ze verruilen schaduw voor licht. Het landschap dat zich openbaart, bestaat uit horizontale laagjes. Lichtgeel, groen, bruin. Het heeft iets van een schilderij. Hier en daar een machtige boom die alles in perspectief zet. Daar is ook ruimte voor de lage zonnestralen die nog warm aanvoelen op hun gezicht.
Een paar meter verder verwonderen ze zich over een heksenkring in het gras en weer wat later, heel onverwacht, over een vliegenzwam die met zijn rode hoed fel afsteekt tegen de witte, ruwe bast van een schrale berkenboom.
Opnieuw stappen ze tussen bomen en dicht struikgewas. Schaduwrijk. Vlekken licht en donker. De bosgrond lijkt te bewegen. Een specht zoekt ritmisch tikkend naar insecten. Even staan ze stil om te kijken waar hij zich bevindt, de stilteverstoorder van het bos. De herfstige geur is aangenaam kruidig.
‘Weet je dat hier ergens de grens moet zijn?’
‘Ja, gek hè? Er is een grens tussen twee landen, maar je ziet of voelt hem niet.’ ‘De natuur trekt zich niks aan van grenzen. Stel je voor, een grote boom met wijd uitgestrekte takken, die laat zijn eikels vallen, niet alleen in het ene, maar ook in het andere land. Leven vindt zijn weg. Onder de grond, maar ook boven de grond en hoog in de lucht.’
‘Wie zijn wij, mensen, dat we alles naar onze hand willen zetten? Dat we alles willen begrenzen? Een beetje nederigheid past ons wel. De natuur is sterker, die overwint alles.’
‘Wij zijn niet meer dan de veroorzakers van een zuchtje wind, een lichte bries, soms een stevige storm…’
‘… en wat te denken van regelmatig een vlaag van verstandsverbijstering?’
Ze lopen verder. Veelbelovende nieuwe eikenboompjes zorgvuldig met hun stoere stappers vermijdend.
Ineke