Binnen een uur kwam ik jullie allebei onverwacht tegen. Taal was een belemmering en vervlogen tijden maakten het ook al niet eenvoudig om contact te leggen. Toch had ik er behoefte aan een praatje met jullie te maken.
Jij, Carmen, op je stoeltje bij het huis op het plein, liet me zien wat je aan het lezen was. Je las een boek van Jesús Carrasco. Je had het erover dat het niet lang meer zou duren voor de dood je kwam halen. Jesús Carrasco vertelt in deze roman over het doorgeven van tradities en hoe geboortegrond van invloed is op je leven. Dat begreep ik tenminste uit wat je zei.
‘En het klopt, es cierto‘, benadrukte je.
Je vertelde dat het op de lange dagen in je leven vaak net zo warm was geweest als vandaag. Als je moest werken voor je man en kinderen, je grote gezin, was dat zwaar en vermoeiend geweest. De vroege ochtenduren waren een gezegend begin van de dag, als je met emmers water het stof van de vorige dag wegspoelde. Geweldig vond je dat.
Je was ook blij met de lome middaguren, als het leven na het eten pas op de plaats maakte. Alle tien de kinderen waren verwekt, als de zon tijdens de siësta buitenshuis werd gehouden achter gesloten luiken. In plaats van slapen, zochten jullie elkaar. Er gleed een tedere glimlach over je gezicht en je pakte mijn hand.
‘Recuerdo hermoso,’ zei je verlegen.
Ik werd net zo verlegen als jij, bij zoveel openhartigheid.
‘Pablo is zes jaar dood nu. Ik voel me nog steeds eenzaam. O, druk genoeg, hoor, met mijn kinderen en kleinkinderen; echt alleen ben ik eigenlijk nooit. Ik heb er 19 en die hebben ook bijna allemaal alweer kinderen. De meeste wonen hier, ‘ zei je. Je hoofd knikte in de richting van het gebouw achter de grote poort.
Voor een groot deel raadde ik de betekenis van de woorden die je sprak. Toch ging het me best goed af om te begrijpen wat je zei. We stonden open voor elkaar, denk ik. Familietradities en het leven in een provinciestadje met eigen wetten en gewoontes waren belangrijk voor je. Je wilde het doorgeven aan volgende generaties. En je was al hard op weg. Nog voordat ik de Spaanse woorden bij elkaar had om te vragen: “Mag ik eens bij je binnenkijken, Carmen?”, zei jij: ‘¿Quieres ver el interior de mi casa?’
Moeizaam stond je op met je stramme lijf en daarna dribbelde je op je blauwe sloffen verrassend snel door de deur naast de tonnen voor me uit, druk gebarend, vamos, vamos.
We kwamen op een binnenplaats. Her en der lagen fietsjes, poppen, een voetbal, mandjes. Goed verzorgde planten stonden fier in potten. En ik zag ontelbare deuren. Geen mens te zien.
Jij duwde een deur in de verste hoek van de binnenplaats open en ik stond direct in een halfverduisterde keuken met een tafeltje en drie stoelen. De vierde had je kennelijk naar buiten gesleept om op het plein te gaan lezen.
Aan één muur stond het grootste fornuis dat ik ooit van mijn leven had gezien. Het was volgeladen met potten en pannen. Aan de andere kant was een tweepersoonsbed met gebloemde lakens. Daarboven was een venster met halfgesloten luiken. Naast het raam hing een schilderij van een vrouw in het blauw op een sofa. Iemand uit het eind van de negentiende eeuw, schat ik. Vreemd, zo’n portret hier te treffen. Een Heilige Maagd, was misschien te verwachten, maar dit? Waarom had jij, Carmen, voor dit werk gekozen?
Alsof je mijn gedachten had geraden, zei je: ‘Haar noem ik Ana, naar mijn moeder van wie ik alles heb geleerd. Ik heb haar van Pablo gekregen op de dag dat we trouwden, omdat hij me zo mooi vond als deze vrouw en omdat ik ook altijd met mijn neus in de boeken zit. Hij hing het in onze huwelijksnacht op, voordat we gingen liggen.’
Ik keek eens goed naar Ana aan de muur. ‘We komen uit verschillende tijden, Ana. Waar jij vandaan komt, lijkt het me doodsaai,’ zei ik. Ze keek terug en zei:
‘Ik lees alle brieven die ik ooit kreeg, nog eens door. Stapels zijn het. Ik ben erg in trek. Ik heb het heel druk met ontvangsten. Ik moet me steeds mooi maken en buigen en knikken. En doen wat mijn moeder zegt. Zij liet dit schilderij van mij maken. Ze hoopt er het beste van, voor een goede partij.’
En meteen kwam jij, Carmen: ‘Gek hè? Ze ligt al haar liefdesbrieven nog een keer te lezen. Maar ik snap het wel, denk ik, want dan weet ze weer dat ze ook dulce y atractiva kan zijn, want dat staat in die brieven, natuurlijk.’
‘Wat, denk je, Carmen, zou er ook in staan hoe het leven in elkaar zit? Zouden er ook vragen in beantwoord worden?’
Je keek me bedachtzaam aan.
‘No creo, los libros son mejores para eso. Nee, niet echt, daar kan je beter boeken voor lezen,’ vond je.
‘Oh?’
‘Verhalen helpen je nadenken over goed en kwaad in het leven, wat je tegen kunt komen.’
Ik knikte naar je, ten teken dat ik het begreep.
‘Ana, ben jij het eens met Carmen?’ vroeg ik.
‘Zij heeft makkelijk praten. Ze is samen met haar Pablo hoofd van een gezin, heeft iets door te geven. Ik ben alleen maar een decorstuk.’
‘No, no, que siempre estas ahi, tan valioso. Nee, nee, dat je er altijd voor me bent, is zo bijzonder, Ana,’ zei je en je streelde met je dikke vingers haar blauwe jurk.
Je leven is het waard om over na te denken. Het is goed je van tijd tot tijd te voeden met verhalen en gedichten en met de schoonheid van kunst. Had ik dat goed begrepen, die mooie middag?
Je nam me weer mee naar buiten. Ik zag uit allerlei deuren schoon gewassen kinderen en moeders naar buiten komen. Oude mannen en stoere jonge kerels riepen elkaar met een gebaar ‘buenas tardes‘ toe. Ze maakten zich op voor een lange avond, vol energie. Daar kreeg ik ook zin in.
Je klapte je boek dicht, dat je opengeslagen had achtergelaten op je stoel, en omarmde me.
Met je boek zwaaide je net zo lang tot ik om de hoek van het plein verdwenen was. In de zijstraat, onder het raam met de luiken , zond ik glimlachend een kushandje naar Ana.
Emmy