Op een zonnige zaterdag stap ik in de trein van Eindhoven naar Maastricht. Ik nestel me op een lege bank en bekijk de binnenkomende reizigers. Twee vrolijke, druk pratende vrouwen van een jaar of vijftig gaan in de vierzitter aan de andere kant van het gangpad zitten. Een opa en een oma nemen tegenover mij plaats, hun twee kleinkinderen vinden een plekje bij de vrouwen. Uitgelaten stellen de kinderen, twee meisjes van een jaar of tien, hun grootouders vragen over de treinreis en het dagje Maastricht dat ze te wachten staat. De trein vertrekt, ik pak mijn telefoon. Klaar om me te verliezen in het e-book dat ik voor de gelegenheid heb gedownload.
Ik doe verschillende pogingen om me in mijn boek te verdiepen. Het lukt niet. Ik word afgeleid. Het zijn de twee vrouwen die onwillekeurig steeds opnieuw mijn aandacht trekken. Er gaat iets aanstekelijks van ze uit, iets fascinerends. Ze zitten tegenover elkaar, naar elkaar toegebogen, kijken elkaar stralend en lachend aan. Af en toe pakt de een de ander hartelijk bij de arm. Ze praten onafgebroken. Hun warme stemmen vullen de ruimte.
De dames hebben het over de inhoud van de handtas, hun kinderen, kleding kopen, de buikomvang en de spirituele kant van het leven. Veelvuldig komen zinnen voorbij als: ‘Heb jij dat nou ook …?’ ‘Dat kan ik me zó goed voorstellen.’ ‘Wat fijn voor je.’ Zinnen van herkenning, bevestiging en steun.
Een telefoontje sluit naadloos aan. ‘Is goed, ik kom morgen, dag ma,’ hoor ik zeggen, waarna het gesprek moeiteloos overgaat op de hechte maar soms ingewikkelde relatie met ouder wordende ouders.
Ik blijf me verschuilen achter mijn telefoon, terwijl ik onbewust wat schuin ben gaan zitten. Zo heb ik de twee beter in het zicht. Soms werp ik steelse blikken hun kant op, dan weer volg ik ze onbeschaamd. Ik word blij van hen. De vrouwen brengen een bijzondere sfeer in de coupé, een sfeer van ongedwongen saamhorigheid. Een sfeer die me aantrekt, me uitnodigt en waar ik deel van wil uitmaken.
Ik merk dat ik niet de enige ben die in de ban is van het stel. De kinderen lijken hun grootouders en hun vragen vergeten te zijn. Ook zij kunnen hun ogen niet van de vrouwen afhouden en luisteren geboeid naar het openhartige gesprek dat naast hen wordt gevoerd.
‘O jee, ik moet er hier uit,’ zegt een van hen als we Sittard binnenrijden. Ze staat op, wenst haar gesprekspartner een fijne dag toe, zegt ook de kinderen gedag en stapt uit.
Even blijft het stil in de coupé. Er hangt een onuitgesproken verwondering in de lucht. Ik ben in de war. Gelukkig verwoordt een van de meisjes feilloos de vraag die op mijn lippen brandt. Met een ontwapenende directheid zegt ze tegen de achtergebleven vrouw: ‘Ik dacht dat jullie twee dikke vriendinnen waren, die gezellig samen een dagje uitgingen…’
Tot mijn verrassing hoor ik: ‘Die vrouw? Die ken ik helemaal niet. We stonden allebei op het station in Eindhoven en raakten aan de praat.’ Glimlachend voegt ze er aan toe: ‘Dat heb ik nou altijd…, dat ik zulke spontane en aardige mensen ontmoet…’
Elli