Het verhaal van de shawl

“Haar voorhoofd is een koopren plaat,
een schild waarachter haar gedachten
naakt en gehurkt liggen te wachten;
…”
*

Ze staat met de zijden shawl tegen haar gezicht gedrukt en snuift de vage geur van haar moeder diep in. Alsof ze die geur wil analyseren om hem daarna weer samen te stellen en tot een pakketje op te vouwen, zodat ze hem kan bewaren in een speciaal laatje in haar geheugen. Met haar neus in de shawl en haar ogen dicht komt plots het beeld in haar op van haar moeder op haar hurken zittend in het lavendelveld bij de abdij van Senanque. In een verwassen roze jurk met smalle bandjes over haar gebruinde schouders; voorovergebogen tussen de rijen lavendelstruiken. Alsof ze wilde verdwijnen in die volle, warme zomergeur.


Sindsdien had mamma haar hele leven zakjes met de gedroogde vaalblauwe bloemetjes aan de kapstok, tussen haar kleren en het linnengoed bewaard. Boven rook het in alle kamers dan ook altijd vaag naar vakantie. Later vertelde haar moeder dat ze toen, daar in het lavendelveld, stiekem het laatste beetje as van pappa had verstrooid en daarmee die periode van haar leven had afgesloten.

Zij en haar zusje hadden, staand aan de rand van het veld bij het wagentje van de ijsverkoper, niets vermoedend staan blèren om een ijsje. Dat laatste weet ze, omdat mamma ook dat ooit vertelde. Ze waren toen met z’n drietjes heel hecht. Maar wat wisten zij en haar zusje van wat er zich achter het voorhoofd van haar moeder afspeelde? 

Met de shawl in haar hand gaat ze in het krakkemikkige Lloyd loom stoeltje voor haar moeders grote kledingkast zitten. Ze moet eigenlijk aan het werk: ze had haar zus beloofd dat ze vandaag een begin zou maken met het opruimen van mamma’s kleren, maar ze komt niet vooruit. Er is zoveel gebeurd de afgelopen weken en ze is nog lang niet klaar met het afscheid van haar moeder. Er is iets – en ze heeft het gevoel dat de shawl in haar hand dat vermoeden heeft aangewakkerd – wat nog niet duidelijk is, nog niet afgerond. Ze snuffelt nog eens aan de shawl en gaat terug naar die herinnering aan haar moeder in dat lavendelveld en bedenkt dat zij zelf op dit moment ouder is dan haar moeder destijds. In haar herinneringen heeft haar moeder eigenlijk geen bepaalde leeftijd. Moeders leven blijkbaar in een eeuwigdurend nu. Ook kan ze zich bij haar moeder geen ander gevoelsleven voorstellen dan willen zorgen: zorgen dat de auto start, dat er benzine in de tank zit, dat er geen kampeerspullen thuis blijven liggen, dat er moeiteloos een plekje op een camping in de Provence gevonden wordt en dat er … Haar moeder was gewoon een moeder zoals de moeders van al hun vriendinnetjes. Maar die hadden meestal ook nog een vader en dat was toch wel iets anders dan een vader die uitgestrooid werd in een lavendelveld. Hoe kwam haar moeder erbij om dat daar te doen?

Met lichte tegenzin staat ze op en kijkt voor een laatste keer goed naar de shawl in haar handen; made in Italy staat er op het labeltje. Het is eigenlijk meer een stola dan een shawl, bedenkt ze en wat zijn de kleuren nog prachtig: die diep paarse ondergrond met daarop  smaragdgroen geborduurde paisleymotieven. Met die shawl had mamma iets. Niet dat ze hem vaak droeg; nee hij hoefde alleen maar in haar buurt te zijn. Meestal hing hij gewoon aan de kapstok in de gang, maar ze had vaak genoeg gezien dat mamma hem in het voorbijgaan even aanraakte, gedachteloos leek het. Zo goed van haar zus dat ze hem van de kapstok had gepakt, toen ze mamma naar het hospice brachten. Daarom had ze het ook vanzelfsprekend gevonden dat die shawl bij het afscheid in het crematorium over het voeteneind van de kist een plaatsje had gekregen.

Terwijl ze de shawl zorgvuldig opvouwt, voelt ze in haar borst iets van onrust groeien met een randje nieuwsgierigheid en als ze hem op het stapeltje ‘bewaren’ legt, herinnert ze zich plots iets wat ze had opgemerkt bij het afscheid in het crematorium. Iets waaraan ze op het moment zelf geen aandacht had geschonken, maar wat zich blijkbaar wel in haar geheugen had gehaakt: bij het verlaten van de zaal was er een onbekende, oude man die niet alleen een laatste groet aan mamma had gebracht door een klein buiginkje met zijn hoofd te maken; hij had ook met trillende vingers de shawl gestreeld. Op het moment zelf had ze er geen gedachte aan gewijd, want er waren wel meer mensen die nog even hun vingers op de kist legden. Maar nu ze zich inleeft in dat moment in het crematorium, gaat dat gebaar van die mooie, oude, intens bedroefde man meer betekenis krijgen. Zijn streling van de shawl verried een groot verdriet. Groter dan een verdriet om een vriendschap die voorbij was. Die grijsaard bij de kist was niet zomaar een kennis van haar moeder.

Weer schiet het door haar heen: wat wisten ze nu eigenlijk van hun moeder; wat voor een vrouw was ze geweest buiten hun gezichtsveld? Ze heeft geen idee wie die man was en dat vond ze niet vreemd want er waren zoveel mensen die ze helemaal niet kende. Haar moeder had tot op het laatst een druk sociaal leven waarvan zij en haar zus nauwelijks een idee hadden.
Gelukkig had mamma een zorgvuldig samengestelde lijst met adressen klaarliggen, opdat er niemand vergeten zou worden. Misschien moet ze de namen op die lijst nog eens goed bekijken.

Onrustig staat ze voor de kledingkast van haar moeder. Aarzelend trekt ze twee kastdeuren open en onwillekeurig schrikt ze van de enorme hoeveelheid kleren die daar op haar wacht. Wat een karwei. Haar zus had ooit gezegd dat mamma gewoon uit verveling kleren kocht. Ze vond dat destijds een nogal boude uitspraak, maar als ze nu ziet hoeveel jurkjes, truien, shirtjes, schoenen, broeken, shawls er achter die kastdeuren opgeslagen liggen, dan zou haar zus weleens gelijk gehad kunnen hebben. Een vleug spijt, een gevoel van tekortgeschoten zijn schiet door haar heen.
Ze besluit het leegruimen van de kast tot later te bewaren, want er was, toen ze zo voor de kast stond te dralen, een gedachte bij haar opgekomen; meer een herinnering, een herinnering aan een verschoten kleurenfoto. Die kleren lopen niet weg en ook de adreslijst kan wachten; ze moet op zoek in de oude fotoboeken. Ze weet zeker dat ze ooit een foto heeft gezien, die…

Nieuwsgierige onrust jaagt haar nu op; ze laat de kledingkast voor wat hij is en terwijl ze op weg gaat naar de garage waar ze de dozen met al mamma’s fotoboeken hebben gezet, herinnert ze zich weer hoe ze ooit eens, toen ze een jaar of veertien was, met z’n drieën naar de  foto’s uit de studententijd van hun ouders hebben gekeken. Mamma vond het enig om die weer te zien; ze straalde bij die herinneringen aan haar vrije, onbezorgde studententijd. Zij en haar zus vonden die zwart-wit foto’s maar saai en hadden zich alleen maar verbaasd over het vrolijke meisje dat hun moeder ooit geweest was. Het waren voornamelijk foto’s van feesten en op bijna alle foto’s stond dat meisje, hun moeder, met een groot glas bier in haar hand midden tussen haar jaargenoten die ook allemaal stevig aan het bier waren. Zij vonden het maar een stom gedoe; mamma had dat niet in de gaten en was enthousiast blijven aanwijzen met wie ze allemaal ‘iets had gehad‘. Ze vond dat toen zó vreselijk. Ze schaamde zich rot voor haar moeder. Maar nu heeft ze het idee dat die oude opnames haar op het spoor kunnen zetten van iets wat in die lang vervlogen tijd zijn oorsprong heeft. Ze weet het zeker: die aantrekkelijke, treurende man in het crematorium was een oude liefde van haar moeder en wat hen verbond was de shawl.

De garage is een grote puinhoop, maar de dozen met foto’s staan voor het grijpen. Gelukkig. Ze voelt zich nu zo opgejaagd dat ze kwaad wordt, als ze merkt dat ze vergeten zijn om op de dozen te noteren welke boeken er in zitten. In de derde doos vindt ze wat ze zoekt: het fotoboek met foto’s van 1965 t/m 1970. Het is geen mooi fotoboek, maar een vergeeld, beetje viezig plakboek met zo’n spiraalband. De bladen zijn aan de randen bijna bruin, maar de inhoud is vrijwel ongeschonden. Slechts een enkele foto is uit de doorzichtige driehoekjes verwijderd. Nieuwsgierig bekijkt ze de zwart-wit foto’s uit 1965 en ’66 en al gauw gaat ze in die jonge mensen een paar bekenden herkennen; mamma natuurlijk, maar ook pappa – wat een wijsneuzig studentje met die bril – en verschillende vrienden en vriendinnen die later ook nog een rol speelden in hun leven.

Ze ziet oom Lodewijk, vorig jaar gestorven; huisvriend Frank, ook al jaren dood; mamma’s oudste vriendin Agnes, nu zo dement als een deur. En dan komt er een serie foto’s uit 1968 – polaroids die na al die jaren behoorlijk vervaagd zijn – toen mamma een jaar in Parijs zat voor haar studie. Pappa was bezig met afstuderen en bleef in Utrecht en haar ouders moesten het toen hebben van brieven en heel af en toe een telefoontje. Ze herinnert zich dat haar moeder het daar wel eens over had; vooral over het gebrek aan communicatie. Vreselijk hoor die tijden zonder mobiele telefoon.

Maar haar moeder vermaakte zich toen opperbest, zag ze nu op de foto’s: ook hier weer feesten en ook op deze feesten weer veel jongens om haar heen. Ze bekijkt de gezichten van al die jongelui en dan valt haar iets op: steeds dezelfde jonge man staat op iedere foto vlakbij haar moeder. Ze kijkt nog eens goed; die jongen heeft absoluut iets wat doet denken aan de oude man in het crematorium: zijn lengte, de ietwat hangende schouders, de forse mediterrane neus, dat krullerige haar. Ze weet bijna zeker dat hij het is. Ze is nu bij de laatste twee pagina’s van het plakboek. Op de een na laatste zijn alle foto’s weggeplukt uit de driehoekjes; maar op de achterkant van dat blad is nog één foto achtergebleven; vergeten lijkt het.

Een kleurenfoto van twee jonge mensen op een plein; ze kijkt nog eens goed en ziet dan dat dat plein – ze herkent de Ponte Vecchio, de Duomo en de toren van het stadhuis – in Florence is. En op die foto met de armen om elkaars schouder: haar moeder en de jonge versie van de bedroefde grijsaard en om de schouders van haar stralend verliefde moeder hangt een diep paarse shawl met smaragdgroene motieven.
Jezus, Mam!
Ze friemelt de foto los uit de fotohoekjes, benieuwd of de achterkant haar nog wat wijzer kan maken. En dan leest ze in het puntige handschrift van haar moeder:
                                         
                                                         Guiseppe en ik: amore eterno!

                                                                  april 1970

Margreet

*Het motto is een fragment uit het gedicht Vahine no te tiare van M. Vasalis