‘Ik ga wandelen met Anita,’ had ik tegen Geert, mijn man, gezegd. Waarom dit leugentje, ik weet het niet. Ik wilde tijd voor mezelf, had de auto gepakt en was gaan rijden. Zomaar, naar nergens, via kleine weggetjes. Het was alsof mijn verlangen naar rust de regie van me overnam. Op een soort automatische piloot ging ik voort. Geen radio aan, geen oog voor het landschap, geen gedachten. Ik weet nog dat ik ‘Bergen’ zag staan en na korte tijd in een bosrijke omgeving belandde. Het bleek een enorm natuurgebied te zijn, op de grens van Noord-Limburg met Duitsland.
Diep in het bos parkeerde ik de auto. Verder rijden kon niet, de kleine oude Citroen was niet gebouwd op smalle, modderige zandpaden. Ik trok mijn wandelschoenen aan, pakte mijn goed gevulde rugzak en ik ging wandelen – alsof ik het zo gepland had. De weg wist ik blindelings – zo voelde het. Ik liep op mijn innerlijke kompas, me volledig bewust van alles in en om me heen. Na een uur rustte ik uit op een boomstronk. Een streepje zonlicht streek door mijn haar. Gretig hapte ik een eenvoudige boterham met kaas weg en nam een paar slokken water. Ik koesterde het weldadige gevoel van een plek, van een maaltijd die me voedde en energie gaf.
Mijn oog werd getrokken naar een smal pad even verderop. Daar moest ik heen. Na tweehonderd meter kwam ik op een kleine open plek, een plek uitbundig met bomen omlijst. Er was een klein vijvertje, aan de oever twee houten zitblokken.
Tegen de bosrand aan stond een verlaten keet; een oud, houten bouwsel op wielen, met een deur en een raam. Zonder na te denken, liep ik op de keet af. Ik opende de deur – natuurlijk was die open, dat moest zo zijn – en gooide mijn rugzak op de stoel die tegen de wand stond.
Tegen de lange wand stond een oud bed en bij het raam een tafeltje. Ik wist het meteen: dit was míjn plekje.
Ik belde Geert en ratelde: ‘Schat, moet je horen, Anita en ik hebben besloten om er een tweedaagse van te maken. Het is zulk prachtig wandelweer en het wordt zo’n mooie avond. Ik ben morgenmiddag weer thuis. We slapen onderweg wel ergens. We boeken wat via Booking.com. Sorry van de last-minute beslissing, maar je redt het toch wel zonder mij vanavond?’ Ik had het echt zo gezegd, Geert waarschijnlijk in verwarring achterlatend. Zoiets deed ik anders nooit.
Terug bij mijn keet, ging ik een uurtje in het gras liggen en vervolgens zette ik me op een van de houtblokken in de zon, en staarde in het water. Ik heb nog nooit zo’n weldadige rust ervaren. Daarna besloot ik mezelf op te frissen in de vijver en me klaar te maken voor een lange, verkwikkende nacht. Met al mijn kleren aan en een fleecetrui als deken zou ik de nacht wel doorkomen.
Toen ik de volgende ochtend de deur achter me dichttrok, dacht ik: dit is mijn plekje, dit is thuis, ik slaap hier vast wel vaker. Volgende keer neem ik een slaapzak en een zaklamp mee.
Onderweg naar huis keek ik naar mezelf in de spiegel. Ik zag mijn nog twinkelende ogen en alles wat daar aan twijfels onder lag. Volgende keer? Dacht ik nu echt dat ik dit geintje nog eens zou durven flikken?
Drie maanden lang koesterde ik die bovenaards heerlijke dag, beleefde ik die heilzame nacht opnieuw. Gisteren kon ik er niet meer omheen, de drang om naar mijn plekje terug te keren was te groot. Drie maanden lang had ik die beteugeld. ‘Geert, ik ga een paar dagen wandelen met Anita.’ Ik hoorde mijn stem krakend liegen van ingehouden opwinding.
Dit keer reed ik bewust naar Bergen, stuurde mijn autootje zonder dralen het bos in. Ik pakte mijn rugzak en slaapzak en zette koers naar mijn keet. Na een uurtje kwam ik op mijn eerdere lunchplek. Daar zocht ik het kleine paadje. Maar hoe ik ook zocht en waar ik ook liep, dat smalle pad vond ik niet meer. Ik dwaalde tussen de bomen, kneep mezelf in mijn bovenarm, liep rondjes, begon opnieuw, nog eens opnieuw en zocht en zocht. Behalve de lunchplek was alles onbekend. Nergens een open plek of keet te bekennen in een straal van driehonderd meter van die lunchplek. Bekaf strompelde ik aan het eind van de middag terug naar de auto. Ik belde Geert: ‘Schat, ik kom toch naar huis vanavond, tot strakjes!’
Onderweg naar huis probeerde ik uit alle macht mijn herinneringen nieuw leven in te blazen.
Elli