Het atelier

Ze veegde met de rug van haar rechterhand haar neus af – een gewoontegebaar- en keek vanaf de veranda naar haar herfsttuin. Volgende week zochten daar andere kinderen naar beukennootjes. Gek idee. Met in haar andere hand een kopje koffie stond ze wat te suffen. Ze schrok op toen een brutale vrouwtjesmerel ineens langs vloog met een druif in haar bek. Die oude wijnstok droeg blijkbaar nog steeds vrucht. Ze keek al jaren niet meer om naar het stuk tuin waar die plant stond. Freek had per se een druif tegen de oude muur gewild, maar had geen idee wat voor een onstuimige klimplant het was en toen die klimmer eindelijk vrucht ging dragen en hij er niet meer was, zat zij ieder jaar met een oogst waar ze geen raad mee wist. Dus zette ze op een gegeven moment iedere zomer rigoureus de snoeischaar erin. Tevergeefs bleek ieder jaar weer en nu dus ook. Nou laat de merels er maar van smullen. Ze dronk haar koffie op en zette het kopje op de rand van de balustrade: niet vergeten straks mee naar binnen te nemen. Ook niet vergeten om straks de ramen boven te sluiten.

Steunend op de wandelstok met de fraaie olijfhouten greep – van haar vader geërfd – zette ze voorzichtig een voet op het afstapje dat leidde naar de tuin; het oude hout was hier en daar bemost en bedekt met blad van de veel te hoog opgeschoten bamboe. Ze kwam de laatste tijd zo weinig in de tuin aan deze kant van het huis. Zeker in het najaar zat ze liever in de zachte najaarszon op het terrasje aan de zuidzijde van het huis. Maar vandaag moest ze aan haar laatste karwei beginnen en ze zette een tweede voet op de trede.

Ze had met haar kinderen afgesproken dat zij zelf het atelier zou opruimen en dat, als zij vond dat ze daarmee klaar was, zij hun een seintje zou geven dat ze de dichte dozen naar de stort konden brengen. Ze hadden haar geweldig geholpen met het huis leeghalen en met de voorbereidingen voor haar vertrek naar haar nieuwe woonplek. Ze had ze daar de vrije hand in gegeven want ze wist dat er geen lijken uit kasten zouden rollen. Daar had ze wel voor gezorgd. Het was trouwens wel een eigenaardige ervaring geweest, toen al die overbodige spullen opgehaald werden. Zij was er niet bij gaan staan kijken, maar had in de zitkamer zitten luisteren naar het gesjouw. In gedachten zag ze hoe het zelfgebouwde poppenhuis, de oude wieg, de wiebelige thonetstoeltjes, de kisten met servies, de logeerbedden, de grote linnenkast van haar schoonmoeder en al die prullaria, meegenomen van vakanties, in de grote aanhanger van de kringloopwinkel verdwenen. Voor wie had ze al die spullen bewaard, wat had ze daarmee willen vasthouden? Ze had geprobeerd zich voor te stellen – een laatste opflakkering van niet los kunnen laten – hoe al die rommel weer een rol zou spelen in andere huizen, andere gezinnen. Een gedachtespinsel dat niet goed voelde en ze was opgestaan om koffie te zetten voor de sjouwers.

Maar van Freeks atelier hadden de kinderen weg moeten blijven. Altijd al en dus nu ook. Niet dat ze bang was voor onverwachte onthullingen. Nee, het was meer omdat ze die plek zag als exclusief van Freek en haar. Ze koesterde het atelier als haar toevluchtsoord, wat het ook voor hem was geweest; de plek waar hij gedurende al die jaren dat hij ziek was zich terugtrok.

Zijn studeerkamer in huis had hij niet meer nodig en was haar kamer geworden. Hij had voor zichzelf de grote schuur achter in hun tuin ingericht voor het werk dat hij nog wel kon doen, tekenen en boetseren. Daar bracht hij zijn dagen door, terwijl zij zich in huis met de kinderen er doorheen sloeg. 
Na zijn dood was ze in zijn atelier op zoek gegaan naar hem. Ze had gehoopt een afscheidsbriefje te vinden. Ze had zich moeten neerleggen bij het feit dat dat er niet was. Toen ze eraan toe was, had ze zijn toevluchtsoord ongemerkt tot het hare gemaakt. Daar had ze haar dagboeken geschreven, alles op papier gekwakt wat haar pijn deed, vervulde van verlangen en vergiftigde met jaloezie en had ze kunnen zijn wie ze ook was, achter die opgewekte, energieke buitenkant. Daar, in zijn atelier, kreeg ze steeds meer begrip voor wie Freek was gedurende zijn laatste jaren. En heel langzaam verdween haar schuldgevoel, omdat ze vrede kreeg met hun beider uiteenlopende reacties op wat hun was overkomen. In het atelier vonden Freek en zij op een of andere manier elkaar weer. Nu moest ze afscheid nemen van die twee mensen. Zij moest ervoor zorgen dat alles wat van hen daar nog was in de vergetelheid zou verdwijnen.

Ze ging weer met haar hand onder haar neus door, stapte de tuin in en steunend op haar mooie stok zocht ze zich stapje voor stapje een weg over het overwoekerde paadje naar het atelier. Ze snoof de frisse herfstgeur van pas gevallen bladeren op en toen ze voor de laatste keer het atelier binnen stapte, voelde ze zich vervuld van met weemoed doorschoten tevredenheid.

Margreet