Een zoele zomeravond

Bij hoge uitzondering mochten mijn broertje en ik na het avondeten nog even op straat spelen. ‘Kinderen moeten ’s avonds niet buiten slierten,’ was mijn moeders wil, die altijd wet was. Ik dacht dat ze het over slingertikkertje had, als ze dat zei, dat ze het misschien te gevaarlijk vond; dat ze bang was dat je uit de bocht vloog of zo. Het was ons favoriete spel met alle kinderen van onze lange stoep. Al vond ik het zelf ook best eng om als tikker aan de eindeloze rij armen te hangen. Vooral als er grote buurjongens meededen, dan werd je heen en weer getrokken terwijl je probeerde een van de heen en weer rennende kinderen te pakken te krijgen. Maar de spanning was heerlijk en als het je lukte, voelde je dat je er echt bij hoorde en genoot je van het ‘goed zo’, ‘hebbes!’ om je heen.

Vanavond mocht het. Het was zo’n zalig warme dag in juli. Je rook de zomer als het ware in het hele huis: de geschaafde komkommer in het schaaltje op de keukentafel. De geur van gebakken aardappeltjes, de perziken als toetje. Ik had niet durven vragen of ik nog even naar buiten mocht na het eten. Jaloers zag ik tijdens het danken door mijn oogharen dat alle vriendjes uit de buurt al voor de deur stonden te beraadslagen. Mijn vader stond van tafel op en tot onze verrassing zei hij: ‘Het is zo lekker vandaag, gaan jullie nog maar even buiten spelen.’ Mijn broertje en ik wilden niet meteen wegrennen. Braaf  stapelden we vlug de borden aan onze kant van de tafel op. De oudste broer was al aan de andere kant bezig. Onze grote zus nam het werkje van ons over. ‘Ga maar gauw,’ zei ze. Dat lieten we ons geen tweede keer zeggen, want ‘kinderen horen niet buiten te slierten’, wisten we immers. Voordat mijn moeder er een stokje voor kon steken, stonden we al in de grote kring in de straat.

‘Had je moeder een goede bui?’ vroegen ze Pim en mij, want ze wisten wel dat wij dat nooit mochten, ’s avonds naar buiten. Wijselijk hielden we onze mond. Nu iets leuks doen. Hennie van boven had het hoogste woord. ‘Zullen we lalakerremela doen?’ stelde ze voor. Ze sprong op en neer, zodat haar rode krullen vrolijk dansten. ‘Meisjesgedoe. Slingertikkertje,’ beslisten de jongens onder elkaar. Het lot bepaalde wie de eerst tikker zou zijn. Pim werd het.

Hij leek wel extra energie te krijgen. Als een haas had hij Ineke in haar roze jurkje met rode bloemetjes te pakken. Met z’n tweetjes namen ze binnen de kortste keren twee anderen te grazen. De slinger werd langer en langer. Er waren zeker al twaalf kinderen aan het vangen toen ze mij eindelijk tikten. Buiten adem liet ik me heen en weer trekken, terwijl ik verwoede pogingen deed de watervlugge Peter aan te raken. Steeds was ik net te laat. Ik wilde er niet af schieten. Het zou me lukken. Kom op.
En toen gebeurde het. Ik bleef met mijn nieuwe zomerrok bij de heg van de kruidenierswinkel op de hoek aan een uitstekend stuk ijzerdraad hangen. Verschrikt liet ik de hand van mijn buurvriendinnetje los. Peter was de winnaar. Wat een scheur! Achter het raam zag ik mijn moeder met mijn zus staan. En ze lachten. Mijn moeder keek helemaal niet kwaad. Beteuterd liep ik naar onze voordeur. Mijn vader had die al opengedaan. ‘Zo, jongedame, er zal wat zwaaien. Ga het maar gauw laten zien.’
‘Valt wel mee, joh,’ zei Connie troostend. ‘Dat kan ik onzichtbaar naaien in dat ruitje. Het is een keurig rechte winkelhaak. Dat lukt jou vast geen tweede keer.’
Mijn moeder lachte om het grapje van Connie en ze streelde over mijn rug. ‘Ga nog maar even. Ze gaan lalakerremela doen. Kijk maar.’

Opgelucht holde ik weer naar de kinderen toe. ‘Lalakerremela, ik zet mijn potje daar,’ zong ik om het hardst. Joelend rende de twee groepen kinderen op elkaar af. ‘Ik zet mijn potje hier!’ Lachend vielen we elkaar in de armen. De jongens vonden het ineens helemaal geen meidengedoe. Moeders kwamen meisjesachtig in hun dunne bloesjes op het muurtje bij de groenteboer zitten, ook de mijne.  ‘Nog een keer, kinderen? Het is zo leuk om jullie zo de zomer te zien vieren. Wat een avond.’
Ik kon mijn oren niet geloven. Dat zei mijn moeder. En ze was niet boos om de rok. Connie kon hem repareren. Mijn geluk kon niet op. Wat een avond.

Emmy