Geen flauw idee

Ik sta op de markt bij de notenkraam op mijn beurt te wachten en kijk wat om me heen. Er komt een kleine, gezette vrouw aangelopen, ze trekt een boodschappentas op wieltjes. Lachende ogen. Een hooggesloten dikke winterjas en een wollen muts. Ze loopt recht op me af en roept vrolijk: ‘Goeiemorgen, hoe is het met je?’ ‘Ja, goed, en met jou?’ antwoord ik, me ondertussen koortsachtig afvragend wie ik voor me heb. Ze komt me vaag bekend voor, maar ik heb geen flauw idee waar ik haar moet plaatsen. Nou gebeurt me dat wel vaker, dus ik maak me geen zorgen. Meestal helpt het gesprek me wel verder.

‘Ik wil jou al een hele tijd iets vragen,’ zegt de vrouw. ‘Hoe is het met Evi en Bram? Is het nog aan?’ Oeps, dit klopt niet. Ik ken in de verste verte geen Evi en ook geen Bram. Wat nu? Achteraf gezien was dit het moment geweest waarop ik de situatie had kunnen redden. Ik had zoiets moeten zeggen als: ‘Sorry, ik denk dat we ons vergissen, dat we misschien allebei toch een ander voor ons hebben.’ De vrouw moet de verwarring aan mijn gezicht afgelezen hebben. Ze legt haar vraag uit: ‘Ik bedoel, hebben die twee nog verkering? Ik dacht, ik vraag het jou maar. Jij zal het wel weten.’ ‘Nou, om eerlijk te zijn, ik weet het niet,’ hoor ik mezelf zeggen. De vrouw trekt een wenkbrauw op: ‘Wéét je het niet?’ Het ongeloof straalt van haar gezicht af. ‘Nee, geen flauw idee.’ Het is de waarheid, dat wel. Ik begin me ongemakkelijk te voelen en zoek naar woorden om haar vriendelijk gedag te zeggen. Tegelijkertijd draai ik me alvast een kwartslag om, richting de notenboer. 

De vrouw maakt aanstalten om verder te lopen, ze knikt en pakt haar trolley. Dan bedenkt ze zich: ‘Trouwens, wat vind je ervan dat Hans nu heeft aangekondigd dat we oud en nieuw niet meer bij hem vieren? Ik vind het persoonlijk wel jammer, want het was altijd zo gezellig, vind je niet? Maar ik snap het ook wel, het is veel werk en hij wordt ook een dagje ouder.’ Ik kan niets zinnigs uitbrengen en staar een beetje voor me uit. Zij gaat door: ‘Ik heb nog met onze Joop overlegd om het dan bij ons te doen. Maar Joop ziet erg op tegen de drukte.’


Ze aarzelt even. ‘Nou, misschien staat er nog iemand anders op om aan te bieden de eindejaarsviering over te nemen.’ Ze kijkt me onderzoekend aan: ‘Niks voor jullie om de hele bubs uit te nodigen?’
Ik voel een kriebel opkomen en onderdruk de neiging om schaapachtig te giechelen. De situatie gaat uit de hand lopen. Nou kan ik toch echt niet meer zeggen dat ik haar, Hans, Joop en de hele bubs, helemaal niet ken? ‘Hopelijk staat er iemand op,’ zeg ik ‘maar of wij de hele bubs gaan uitnodigen, nee, dat denk ik niet.’ Ook dit is geheel naar waarheid.

‘U bent aan de beurt en mag het zeggen, mevrouw,’ komt de stem van de notendame ertussendoor. Opgelucht kijk ik haar aan, gered.

‘Nou dag, goed weekend,’ zegt de vrouw met de boodschappenkar. ‘Ik vind het altijd fijn om even met je te praten. Tot kijk maar weer.’

Elli