Geluksvogel

Mijn moeder vertelde me dat ze mij de naam Paola had gegeven, omdat die klein en bescheiden betekent.  Ze had het goed gezien, want ik was echt kleiner dan de rest en bij mij ging alles wat langzamer. Mijn drie broers verlieten, precies zoals het hoorde, na twee weken het nest. Ik durfde niet en bleef lang in de buurt van mijn ouders. Tot mijn vader abrupt een einde maakte aan het foerageren voor zijn kleine meid, mijn moeder hem fluisterend  gelijk gaf en de volgende dag ook stopte met lekkere hapjes voor mij mee te brengen.

Zo goed en zo kwaad als het ging, scharrelde ik mijn kostje bij elkaar. Daar was ik zo druk mee, dat ik niet in de gaten had, dat het vruchtbare seizoen al was overgegaan in herfst.  De bladeren verkleurden en vielen van de bomen. Plotseling miste ik het gekwinkeleer in de vroege morgenuren en bij het ondergaan van de zon. De merels, de nachtegalen, de lijsters en alle andere hadden steeds prachtig gezongen en ik had ademloos naar hun concerten geluisterd. Nu was het zo vreemd stil. Ik verlangde terug naar dat gezang. Een zachte ’tjirp’ kwam uit mijn keel. Het leek nergens naar. Hoewel … ik zag dat mensen verbaasd keken waar dat geluid vandaan kwam, wie dat deed. “De hele natuur  is compleet van slag”, hoorde ik ze tegen elkaar zeggen.


En ik tjilpte nog maar eens, alsof ik instemde met die gedachte. In mijn herinnering hoorde ik allerlei melodieën en ik deed mijn uiterste best om die na te bootsen.
Heel zacht welde er soms zo’n gezang in mij  op. Ik voelde het in mijn lijf en hield vol. Een enkele keer parelden mijn keelklanken veelbelovend en zag ik mensen naar het raam lopen om die fluiter te spotten.

Ze hoorden mijn lied van weemoed en verlangen. Soms moest ik stoppen omdat natte, kale takken in mijn ogen zwiepten. Ik was bang dat ik het niet zou redden. Dan verdronk ik bijna in verdriet. Kon ik nog op mijzelf vertrouwen? Kun je leren fluiten in het najaar.

Op een dag kwam mijn moeder naar mij toe, toen ik net uitrustte op een elektriciteitskabel en als op een notenbalk meedeinde met het lied van de storm. Ik wendde mijn kop af. Wat had ze mij lelijk in de steek gelaten.

‘Luister, Paola, kleintje,’ zei ze, ‘ wij vrouwen zingen niet, dat is mannenwerk. Ze lokken er vrouwtjes mee om samen een nest te bouwen. Je hebt dat verkeerd begrepen in ons mannenhuishouden.’ Ineens had ik het te pakken en zong haar in een vele strofes tellende ballade mijn antwoord toe.


Ik kon niet meer stoppen. Ik had in de nadagen van het seizoen, als mannen hun gezang staken, mijn lied gevonden en floot de sterren van de hemel en voelde me een geluksvogel. Ik had de schaamte achter me gelaten. Vrouwen zijn bijzondere wezens. Als ik verleidelijk kon leren fluiten, dan zou de kunst van het minnen me vast ook ooit lukken.

Emmy