Onthand

Zal ik je vertellen over het werk van mijn handen?
Mijn handen hebben erg goed werk verricht.
Echt zware handenarbeid kun je wel zeggen.
Ze masseerden knopen uit spieren.
Huid rond de schedel weer ruim.
Migraine verdween als sneeuw voor de zon.
Knieën werden weer soepel.
Heupen kregen een tweede jeugd.
Pijn in de onderrug? Een peuleschil.
Bloedsomloop weer stromend? Zo gefikst.
Slijm uit longen geklopt.
Mijn handen: een zegen voor velen.

Was het maar waar.
Maar het is niet waar.
Ik lieg, dat het gedrukt staat.
Uit de hand gelopen, noem het maar.
Ik was op de verkeerde plek, op het verkeerde tijdstip.
Plots zei ik ‘ja’ en er viel niets meer naar mijn hand te zetten.

Mijn ene hand mocht niet weten wat de ander deed.
De linker spande de haan.
De rechter haalde de trekker over.
Voor mijn ogen spatten hersens uiteen.
Ingewanden aan flarden over het plavei.
Er was een tijd dat ik mijn ogen sloot.
Maar alles went. ‘Gewoon werk’, zeggen ze.
En: ‘Iemand moet het doen.’

Nu zie ik in mijn dromen de prut, het verderf.
Ik houd mijn handen voor mijn ogen.
Ik stop mijn vingers in mijn oren.
Het houdt nooit op, het stopt niet meer.
Ik sta met lege handen, kan geen handen vouwen.
Kan mij niet wenden tot degene van wie men zegt dat ik in zijn handpalm sta.

Emmy