Meisjes plagen is kusjes vragen. Daar was ik me totaal niet van bewust als tienjarige. Teuntje, die steeds aan mijn paardenstaart trok, vond ik behoorlijk irritant.
Alles was anders in mijn jonge jaren. Het was niet gewoon om over verliefdheid te praten. Ik kan me niet herinneren dat ik als kind ooit iemand in mijn omgeving heb zien kussen. Over dat soort dingen werd vooral geheimzinnig gedaan.
Ook op school. In de vierde klas hadden we elke vrijdag een vragenuurtje. Een van de kinderen waagde het eens om te vragen waar baby’s vandaan kwamen. Ik herinner me dat de meester, zittend op zijn bureau, zweeg en in zijn handen wreef. Hij bleef wrijven en toen hij eindelijk antwoordde, draaide hij om de hete brij heen zonder echt duidelijkheid te geven. We kregen in de gaten dat hij er zenuwachtig van werd en stelden hem elk vragenuurtje dezelfde vraag. Onze nieuwsgierigheid groeide, maar we kregen nooit antwoord. Eindelijk, in de zesde klas, kregen we voorlichting. We gingen daarvoor met zijn allen op de fiets naar een ander dorp. Waarom dat niet op onze eigen school kon, ik heb geen idee. Misschien werden alle zesdeklassers uit de omgeving bij elkaar gehaald om gezamenlijk uitleg te krijgen over de geheimen van de liefde en de voortplanting. Het was voor mij een schok om te ontdekken wat je moet doen om een kindje te krijgen. Vanaf die tijd keek ik met andere ogen naar mijn ouders en andere volwassenen. Ik weet nog heel goed dat ik een echtpaar zag fietsen en met een raar onbestemd gevoel dacht: ‘Hebben die dat ook gedaan?’
Tijden zijn veranderd. Nu groeien de meeste kinderen op in een sfeer van openheid en vertrouwen. Ze voelen zich vrij om vragen te stellen over alles wat hen bezighoudt. Ze krijgen antwoord, ook al is het een vraag die de ouders enigszins in verlegenheid brengt. Openhartigheid vind ik een mooi woord dat bij deze tijd past. Vragen en antwoorden recht uit het hart.
‘Oma, ik heb een vriendinnetje en ik vind haar heel lief.’ Rikkie vertelt het alsof het de gewoonste zaak van de wereld is en dat is het natuurlijk ook. Ik heb de neiging om wat lacherig te reageren, maar als ik zie hoe serieus mijn achtjarige kleinzoon is, houd ik me snel in en reageer: ‘O ja, jongen? Wat leuk! Hoe heet ze?’ Blij vertelt hij verder. ‘Ze heet Juul en ik heb haar een groot hart gegeven met Valentijnsdag.’ ‘Geweldig, Rikkie, en heb jij ook iets van Juul gekregen?’ vraag ik. ‘Ja, een leuke kaart waarop ze schreef dat ze mij lief vindt. En ook nog een potlood met een zacht rood hartje erbovenop. En we zijn samen naar de bioscoop geweest!’ vertelt hij enthousiast verder. Belangstellend vraag ik: ‘Hoe ging je daar dan heen en wat vonden jullie ouders ervan?’ ‘Mama en de mama van Juul gingen ook mee.’ Zaten die bij jullie?’ vraag ik verder. ’Nee hoor, die zaten een paar rijen achter ons.’ Later hoorde ik van zijn moeder dat ze netjes naast elkaar popcorn hadden zitten eten, zich niet bewust van de gedachten die volwassenen hebben bij ‘zo’n eerste date’.
Al maanden had het grote knutselhart klaargelegen in de kast om beschreven en ingekleurd te worden, vertelde zijn moeder. Ze had Rikkie niet hoeven aansporen voor dit werkje. Dat deed hij met liefde en plezier voor zijn lieve vriendinnetje Juul. Wat heerlijk om hem zo blij te zien.
Had ik maar geweten dat Teuntje, die mij vroeger aan mijn paardenstaart trok, me leuk vond en dat op deze manier wilde laten weten. Zijn plagerijtjes zouden een heel andere uitwerking op me gehad hebben.
Willemien