Overheerlijke kippenragout

Zuchtend sluit hij de vuilniszak, pakt hem met zijn rechterhand op en met de vrije hand aan de leuning, daalt hij voetje voor voetje de drie trappen naar beneden af. Hij schuift met de punt van z’n cowboylaars de berg reclamefolders van de mat en opent de buitendeur. Gadver, de gasten van het hotel naast zijn huis hebben weer een hoop troep op zijn stoepje achtergelaten. Ze stonden vannacht weer joints te roken voor zijn voordeur. Och die jointjes kunnen hem niks schelen, maar die troep en dat lawaai ergeren hem. Die stomme toeristen.
Hij trekt met een hand z’n jasje dicht bij de hals: het is verdomme koud. Zo vlak voor Kerst is dat niet vreemd. Hij zet z’n laarzen richting de iep, een meter of dertig verder aan het grachtje, waar hij en zijn buurtgenoten hun vuilnis bij elkaar zetten, zodat de gemeentelijke vuilnisophaaldienst de rotzooi makkelijk kan ophalen. Er ligt al een berg afval. In de laatste weken van het jaar gaan veel mensen grondig aan het opruimen om daarna in de uitverkoop weer hun slag te kunnen slaan om dezelfde spullen, maar dan nieuw, hun huizen binnen te sjouwen.
O jee, daar staat Aafke, zijn oude buurvrouw van drie huizen verderop, met haar stok te rommelen tussen het afval. Ze is altijd op zoek naar spullen die nog te gebruiken zijn. Op zich natuurlijk geen slecht idee, want die jongelui die hier de laatste jaren hun intrek hebben genomen in al die tot appartementen verbouwde grachtenpanden, zijn nogal van het weggooien. Doodzonde vaak. Hij snapt daar niks van. In zijn huis staat nog alles wat hij in de vijfenveertig jaar van zijn huwelijk samen met zijn lieverdje heeft verzameld. En dat is heel wat. Hij denkt aan al de parfumlampjes, aan de Art deco fotolijstjes, aan de tingeltangel van een piano, aan het mooie cilinderbureau, aan het vergeelde kristallen likeurglaasje waar haar oorbellen nog steeds aan hangen, aan de antieke datumaanwijzer die altijd op vrijdag 29 april, hun trouwdag, staat. En boven in de kasten hangen en liggen nog al haar kleren. Hij heeft er gewoon geen zin in om ze weg te doen. Hij kan het zich bijna niet voorstellen, maar het is alweer ruim vijf jaar geleden, dat hij samen met hun kinderen, zijn lieverdje in die grote zwarte auto voor het laatst de hoek van de gracht om zag gaan. Weg, eeuwig weg, eeuwig zonde. Kwaad veegt hij even langs z’n ogen.
‘Ja buurman, er staat een koude wind,’ hoort hij Aafke met de voor haar leeftijd nog zo heldere stem zeggen. Hij negeert haar opmerking over het weer en zet zijn zak bij de boom. ‘Zo Aaf, weer aan het schatzoeken?’
‘Snap jij die mensen nou?’ zegt Aafke terwijl ze een houten stoeltje omhoog houdt. ‘Kijk een echte Thonet!’ en ze wijst hem op een inscriptie aan de binnenkant van de zitting. ‘Die gaat mooi mee naar binnen,’ lacht ze.
‘En nou nog iemand vinden die daar op wil gaan zitten,’ monkelt hij. Maar Aafke laat zich door zijn chagrijn niet uit het veld slaan en blijft opgewekt met haar stok in de berg afval prikken. Hij bewondert haar stiekempjes wel een beetje. Vorig jaar is haar vriendin gestorven. Die vriendin moest hij niet: toen hij een jaar na de dood van zijn lieverdje de dames eens uitnodigde voor een kopje thee, had die ouwe tang gereageerd met de opmerking: ‘Wij zijn niet zo.’ Hij had geen idee gehad wat ze ermee bedoelde en waarom ze zo onaardig was, maar in het vervolg had hij Aafke gedaggezegd en de vriendin genegeerd. En nu is Aafke ook alweer een jaar alleen. Maar ze verzuurde niet, bleef vrolijk naar iedereen die haar aansprak. Ze ging regelmatig in haar eentje naar het café op de hoek waar ze dan een glaasje wijn dronk en een praatje maakte met willekeurige bezoekers. Ook ontving ze clubjes vriendinnen bij haar thuis, die ze na afloop lachend en kletsend uitzwaaide. Hij zag dat allemaal aan vanaf zijn balkonnetje in de zomer en in zijn spionnetje in de winter en vroeg zich vaak af hoe ze dat toch voor elkaar kreeg. Hij ging ook wel naar het café en dan praatte hij ook heus wel met wie er naast hem zat op het terras, maar sinds zijn lieverdje er niet meer was, nodigde hij geen mensen meer bij hem thuis uit. Dat was vroeger wel anders. Goh, wat hadden ze een feesten gegeven. Het hele huis bruiste…
‘Hee, Karel, een beetje bij de les blijven, moet je eens kijken!’ hoort hij Aafke verrast roepen. ‘Een hele doos ballen. Moet je kijken, helemaal niet gebruikt. De doos zit nog dichtgeplakt.’ Ze geeft hem met haar stok een duwtje. ‘Kijk nou.’ Hij kijkt en ondanks zichzelf glimlacht hij om het blije rimpelsnoetje van z’n buuf.

‘Nou Aaf, ik heb nog wel een kerstboompje in een doos ergens liggen. Die zet ik morgen hier bij de boom. Of zal ik hem meteen aan jou geven?’ Aafke kijkt aan en hij ziet haar denken: belazert ie me nou? ‘Beste buurman, zet dat boompje maar mooi bij het vuil. Ik zie nog wel. Ik ga eerst eens mijn stoeltje en de ballen een plaatsje geven.’ Ze lacht nog eens naar hem en treetje voor treetje begint ze haar schatten het leistenen trapje naar haar woning op te sjouwen.

‘Vooruit Karel,’ zegt hij tegen zichzelf, ‘laat dat oude meisje niet zo sukkelen en help haar een handje.’
‘Aafke, wacht,’ roept hij haar na, ‘ik help je even, geef mij dat stoeltje maar.’ Aafke is niet eigenwijs, overhandigt hem de Thonet en hij loopt voorzichtig achter haar aan met het stoeltje het trapje op en haar huis binnen. Hij is hier nog nooit geweest terwijl ze al ruim veertig jaar zo dicht bij elkaar wonen aan dit stille grachtje. Binnen kijkt hij eens goed om zich heen. Het ziet er wel leuk uit. Hij wist het al en nu ziet hij het ook, dat ze niet houdt van weggooien. Hij maakt haar complimenten met haar gezellige huisje.
‘Nou buurman,’ zegt Aafke verlegen maar ook een beetje stoer, ‘zullen we dan maar eens doorpakken en een neutje drinken op het feit dat jij hier voor het eerst in al die jaren naar binnenstapt?’ Hij schrikt een beetje. Die Aaf, dat was nou ook niet de bedoeling. Maar hij wil Aafke niet voor het hoofd stoten en vindt het toch wel een beetje leuk dat zij wat durft. Ze is vlotter dan hij dacht. Ze zat vast een beetje onder de plak bij die tang van een vriendin. Hij loopt met het Thonetstoeltje naar de stokoude, mahoniehouten biedermeier tafel, zet het er neer en gaat erop zitten. Aafke snuffelt ondertussen in een aftandse wereldbol, die als barmeubel bedoeld is en haalt er een fles calvados uit. ‘Er zit nog genoeg in,’ roept ze zenuwachtig en blij tegelijk. Van een theetafeltje vist ze twee prachtige kristallen glaasjes die ze vervolgens tot aan de rand toe volschenkt. Voorzichtig loopt ze met de borreltjes naar hem toe, zet er een – nog voorzichtiger – met haar licht trillende hand voor hem op tafel en gaat met haar eigen drankje tegenover hem zitten. Dan heft ze haar glaasje en zegt grappig stoer: ‘Niet gedacht dat er al zo gauw iemand op dat Thonetje zou zitten. Karel, proost jongen, op alles wat oud is en nog jaren mee kan.’
Ja, je kunt maar ergens op drinken, denkt hij gemelijk. Maar hij heft ook braaf zijn glas en kijkt dan in het blije gezichtje van Aafke. Hij verzacht, voelt zijn scepsis plaatsmaken voor een voorzichtige vrolijkheid en flapt er dan – tot zijn stomme verbazing – uit: ‘Dat boompje, waarover ik het zojuist had, Aafke, dat krijg jij niet. Daar heb ik heel andere plannen mee. Ik ga onze lichtjes eens zoeken en als ik die gevonden heb, hang ik ze erin. Als mijn kerstboompje klaar is, bel ik jou op en dan vraag ik of jij zin hebt om op 25 december mijn overheerlijke kippenragout met zelfgebakken bladerdeegpuntjes te komen proeven.’ Hij schrikt van al die woorden en vooral van zijn overmoed, buigt zich over zijn glaasje calvados en neemt een flinke slok. Het is stil aan de andere kant van de tafel. Hij gaat weer rechtop zitten en durft naar Aafke te kijken. Zij heeft nog steeds die blije glans in haar ogen en hij ziet heel langzaam een glimlach over haar gezicht trekken. Nadenkend knikt ze, overweegt duidelijk zijn voorstel, heft haar glas opnieuw en zegt dan: ‘Goh Karel, dat is een heel goed plan. Op onze leeftijd moet je snel beslissen. Als jij mij belt met die vraag, zeg ik: “Ja ik kom”.’  Ze wacht even, buigt zich dan naar de fles: ‘Vooruit, dit restje moet ook op.’  Bibberend giet Aafke de fles leeg in het antieke glaswerk en zegt dan opgetogen: ‘Proost, op een lekkere kerst.’

Margreet