Uitgelaten uitlaten

In mijn jaszakken heb ik altijd een plastic zakje, een schepje en wat beloningskoekjes. Herken je deze attributen, dan ben je vast in het bezit van een hond of net als ik hulp-uitlater van andermans beestje. Enige keren per week haal ik de friese stabij op in het huis van mijn vriendin.

Nadat wij elkaar enthousiast hebben begroet, lijn ik haar aan en ga ik op pad. Ik heb er zin in vandaag. De zon schijnt. Het is lekker weer. Via het ‘uitlaatschriftje’ laat haar vrouwtje weten dat het teefje loops is. Zij vraagt mij nadrukkelijk om alle opdringerige reutjes op afstand te houden. Dat zal me de nodige assertiviteit gaan kosten.

Op de hoek van de straat begint het al. Een fors gebouwde hond met dito baas naderen in extreem hoog tempo. Mijn enige redding is achteruit terug naar de voordeur. Ondertussen roep ik: ’Ze is loops, wil je afstand houden.’ Als antwoord wordt er gegrinnikt en ik voel mijn wangen kleuren. De man houdt gelukkig de hond in bedwang en ik haal opgelucht adem. Als ze uit zicht zijn, doe ik een nieuwe uitlaatpoging.

Dat is goed afgelopen, denk ik opgelucht. Waar ik niet op bedacht ben, is dat het dier in deze omstandigheden bepaalde geuren verspreidt, die reuen alert maakt. Alle mannelijke buurthonden laten zich luid horen vanachter schuttingen, tuinhekken, ramen en voordeuren. Ik moet nu vooral rustig blijven terwijl mijn hond steeds meer uitgelaten wordt.

In de verte nadert een oudere vrouw met een klein wit mormel. Een van het type ‘levende speelgoedhond’. Ik passeer haar op ruime afstand en ben blij dat ze roept: ‘Hij houdt niet van stoeien.’ Weer een hindernis genomen.

Even een moment voor mezelf nu er geen belagers in zicht zijn. Het zonnetje dat mijn gezicht vertroetelt, doet me goed. Opgewekt start ik een sprintje. Daarbij vergeet ik de aangelijnde hond. Ik sleur haar mee in mijn val als ik even later struikel over een boomwortel en languit op het pad terecht kom. De riem schiet uit mijn hand en het beestje wordt onverwacht verlost uit haar gevangenschap. Als verdoofd blijf ik liggen. Wanneer ik weer wat bijkom en mijn ogen open, zie ik mijn omgeving door versplinterd glas. Een paar bruine hondenogen kijken mij vol medeleven aan. Overeind komen lukt me niet en ik voel me als een hulpeloze pasgeboren puppy.

Dan beginnen mijn hersenen weer wakker te worden. Ik besef dat ik de hond moet vastpakken om rampen te voorkomen. Maar waar is zij nu ineens? Vaag en onscherp zie ik een lange man op me afkomen. Hij heeft een hond bij zich. Die man ken ik. Hij woont bij mij in de straat. Laatst heb ik me aan zijn voordeur ernstig misdragen. Ik ging rond om te collecteren voor het buurtfeest en noemde hem zelfs asociaal omdat hij niet mee wilde doen. Nu lig ik hier met mijn gezicht in de modder. Kon ik maar verdwijnen en in de blubber wegzakken. Maar dat gebeurt niet. Ik moet diep door het stof. Hij strekt twee handen naar me uit en zonder te aarzelen grijp ik die vast.

Nelleke