Wandelen

Mier had heel veel zin in een wandeling. Onderweg in het bos zag hij ineens iets bewegen. Was het een tak? Het kwam niet door de wind, want er was hoegenaamd geen zuchtje.  Hij had een vermoeden. ‘Zeg, wandelende tak, wie ben jij en waar ga jij heen?’ vroeg mier beleefd. Nog nooit had hij een wandelende tak in het echt ontmoet. Het takkenbeest bleef doodstil in de boom zitten. Het was immers niet de bedoeling dat hij met zijn natuurlijke camouflage opviel tussen de takken die geen beest waren. Maar mier liet zich niet om de tuin leiden. ‘Ik heb je wel gezien, dus kom op, ik heb zin in een wandeling en jij wandelt als geen ander. In elk geval meer en beter dan een springbok, een zweefvlieg of een rendier. Da’s een ding dat zeker is.’ Tak boog lichtjes met zijn kop. ‘Nou vooruit dan, kleintje. Maar één ding zeg ik je van te voren. Ik wandel vandaag de hoogte in. En het is een takkeneind tot aan de top van de boom.’ ‘Geeft niks,’ zei mier, ‘ik klim wel op je rug.’

Samen gingen ze op reis. En telkens als ze levende schepsels ontmoetten zat de wandelende tak even doodstil te turen of alles in orde was, terwijl mier ongeduldig enkele stapjes op zijn rug op en neer wandelde. Insecten hoorden ze knagen onder de bast, een eekhoorn zwaaide fier met zijn pluimstaart, enkele jonge vogeltjes bedelden met opengesperde snaveltjes om eten in hun kleine nest. Wat een avontuur. Helemaal boven in de top was het uitzicht prachtig. ‘Hier ben ik nog nooit geweest, wat hebben wij een mooie leefwereld. Ik wou dat ik voor altijd hier kon blijven,’ sprak mier bewonderend. Maar wandelende tak wandelde alweer verder, want dat was zijn lot. Wandelen, wandelen en nog eens wandelen.

Ineke