Zo’n druilerige middag. Ik kan er niet tegen. Staar uit het raam in een loodgrijze wereld. Mensen diep in de kraag gedoken. Geen hond die zijn poot optilt. Kom, ik wil iets doen, ledigheid is des duivels oorkussen. Mijn psychiater zei dat laatst tegen mij, maar die weet niet dat mijn moeder mij dat allang heeft verteld. Psychiaters weten heus niet alles.
Ik loop de hal op de eerste etage van mijn flat in. Onze vloerbedekking is blauw. Per etage een andere kleur. Als ik voor de kleur had kunnen kiezen, woonde ik op de tiende etage: fel rood, maar ik ben niet te vertrouwen op hoogtes, en blauw is mijn tweede lievelingskleur, dus vond iedereen dat de eerste woonlaag beter voor mij zou zijn.
Wat ga ik doen? Alleen voor de kleur, denk ik, alleen voor dat bloedmooie rood even naar de tiende. In de hal van de liften is rechts één groot raam. Ik vermijd het door dat raam te kijken. Even later sta ik op het mooiste rood van de wereld. Ik adem diep in en uit en blijf strak naar de rode zee onder mijn voeten kijken.
Als ik recht voor me uit naar het raam aan het eind van de brede gang kijk, ben ik verloren.
Er komt iemand uit een van de appartementen. Snel zoek ik steun bij een muur en wend mij tot de man die met stevige stap naar de liftenhal beent.
‘Mag ik met u meelopen? Ik ben altijd een beetje bang, alleen in een lift.’
De man knikt vriendelijk en laat de lift komen. Galant laat hij mij voorgaan. Zonder te vragen drukt hij op “BG”.
‘Doet u maar “1”,’ zeg ik.
‘Oh, woont u hier?’
Ik zie nu zelf in hoe dom ik ben geweest. Ik had gewoon mee naar beneden moeten gaan en de lift terug naar de eerste moeten nemen, of de trap. Dat had ook makkelijk gekund.
‘Eerlijk gezegd zat ik me een beetje te vervelen en daarom dacht ik, ik ga boven eens kijken hoe ver je kunt kijken met dit slechte weer.’
‘Er valt vandaag niet veel te zien.’
‘Helemaal niks,’ zeg ik naar waarheid. ‘Zeg, heeft u misschien zin in een glas wijn? Steek ik er een kaarsje bij aan en wordt het toch nog een beetje gezellig op deze sombere dag.’
‘Dat kon ik wel eens doen, want ik verveelde me ook intens. Toch maar even naar buiten, dacht ik, maar uw voorstel is warmer en aanzienlijk minder vochtig,’ stemt hij wat vormelijk toe.
Over de blauwe vloer lopen we naar mijn deur, die ik op een kier had gezet. Met mijn schouder duw ik de deur verder open en zie meteen dat het goed fout is. Daar komt mijn ex-man al uit de keuken op ons toegelopen.
‘Ja, ik vond dat ik even bij je moest gaan kijken, je bent niet op je best met dit soort weer. Waar was je? Als je de deur uitgaat, moet je wel afsluiten.’
Die toon bevalt me helemaal niet.
‘Dit is de buurman, hier van de tiende etage. Ik ben hem even gaan halen voor een glas wijn.’ Dat heb ik slim gezegd. Ik ben blij met mijn eigen spitsvondigheid en negeer de verbaasde blik van de buurman die ik pas sinds een paar minuten ken.
‘Jij, naar de tiende?’ komt mijn ex ongerust.
Dit gaat echt helemaal mis. Hoe kom ik hier nou weer uit?
‘Wat willen jullie, rood of wit?’ haast ik me te vragen.
‘Doe mij maar rood,’ zegt de buurman.
‘Doe mij maar niks. En het zou beter zijn als jij ook niks nam.’ Dat is mijn ex weer.
Ik hoop vurig dat hij mijn huis verlaat. Ik had ook allang mijn sleutel terug moeten eisen. Dan weet ik weer dat ik zelf de deur open had gelaten. Veel fouten vandaag.
‘Heb je nog voldoende medicijnen en neem je die volgens voorschrift in?’ Ambtenarentaal, bah! Ik begin nu echt de smoor in te krijgen.
Met twee volle wijnglazen loop ik naar de marmeren salontafel. Wijnflessen sluiten tegenwoordig gelukkig gewoon met een draaidop. Met een kurkentrekker heb ik nooit kunnen omgaan en om hulp vragen is ook niet mijn sterkste punt. De rode wijn flonkert in de kristallen glazen. Even lijkt het alsof alles gewoon is. Ik steek een paar kaarsjes aan en zie dat het rood in de weerkaatsing nog dieper wordt. Mijn voormalige echtgenoot heeft een glas water voor zichzelf ingeschonken en gaat als een opzichter aan de eetkamertafel zitten. De buurman proost met mij op een fijne kennismaking en zakt op de bank. Ik wou dat hij een gewoon gesprek begon over koetjes en kalfjes. Maar hij begint mij vragen te stellen over werk en hobby’s. Dingen die je wéét, als je iemand al enige tijd kent. Ik heb noch werk, noch een hobby en de opzichter is daar perfect van op de hoogte. Hij begint heen en weer te schuiven op zijn stoel bij mijn verhalen over werk als assistente van een psychiater en mijn hobby als vrijwilliger bij de training van blindengeleidehonden. Maar hij houdt zijn mond. Ik schenk nog eens in en kondig aan een paar hapjes in de keuken te gaan maken: ‘Drinken op een lege maag is niet verstandig.’
Vanuit de keuken hoor ik de mannen met elkaar in gesprek, maar ik kan niet verstaan wat ze zeggen. Ik hoor zelfs gelach.
Ik hak de rauwe biefstuk fijn, een rauwe ui flinterdun, ik voeg een eidooier toe, zout, flink wat kappertjes, een druppel worcestersaus, maal peper uit de molen, voor de kleur wat paprikapoeder. Ik meng alles door elkaar en besmeer er wat licht geroosterd brood mee. De kleur rood is verleidelijk mooi. Ik ben diep tevreden met mijn creatie, een prima bejaardenmoordenaar door alle rauwe ingrediënten. Prachtig woord: bejaardenmoordenaar. En de buurman en mijn ex zijn helemaal niet oud. Ik moet erom gniffelen.
Ik loop de kamer in en roep door een bloedrood waas voor mijn ogen enthousiast: ‘Toast kannibaal, heren!’
Maar de heren zijn verdwenen en in plaats van hen staat mijn psychiater mij in zijn volle lengte naast de marmeren salontafel op te wachten.
De kaarsen zijn uitgeblazen. Ik besef meteen dat het nu echt goed fout is.
Emmy