Voor de bijl

De opdracht luidde: ga naar het landgoed La Soye. Jouw personage is een crimineel.

Er moet in de zitkamer een gigantische open haard zijn waar een hele boomstam in past.
‘Ik ga hout hakken,’ zei ze tegen hem. Er hingen nog flarden nevel boven het landschap.
‘Wees wel een beetje voorzichtig,’ waarschuwde hij haar.
‘Ach, gewoon om iets te doen te hebben. Het is hier dodelijk saai.’ Ze keek hem verwijtend aan.
Later kwam ze terug met een kruiwagen vol stammetjes, die ze handig achter de grote deur manoeuvreerde. De zon kwam inmiddels flauw tevoorschijn.
Onvermoeibaar, dacht hij, echt, ze is onvermoeibaar en handig. Ik doe het haar niet na.

Er is vast nog veel antiek van de voorouders in dat huis. En van dat Engelse behang. Of ze daar net zo dol op was als hij, vroeg hij zich af. Hij kende haar net.

‘Het is wel een beetje een antieke zooi hier,’ zei ze. ‘Ik zag door het raam van dat dikke, Engelse behang, met bloemen, stel je voor. Dat zou er bij mij meteen aan moeten geloven.’ 
Hij zuchtte. 
‘Maar wel heel fraaie schilderijen, zeg. Daar zal jij wel op vallen.’  
Waar had ze dat vandaan? Een lichte ongerustheid bekroop hem.

‘Er is doordeweeks een beheerder hier, die – als het nodig mocht zijn – meteen zijn geweer in de aanslag heeft als er ongewenste gasten komen,’ vertelde hij.
‘Hoe weet je dat?’ vroeg zij.
‘Het werd mij verteld, zeg maar. En ik heb hier, achter dat schot daar een heel stel geweren in slagorde zien staan. Als ik oppasser was, zou ik zo’n ding naast mijn zetel hebben staan.’ 
‘Zijn we in gevaar, dan? Wat denk je?’ Geen spoor van angst. Dat beviel hem aan haar.
‘De oude mensen moeten nog bevriend zijn geweest met de kasteelheer in de buurt,’ zei hij.
‘Ja, tragisch, dat kasteel is destijds steen voor steen afgebroken door de dorpelingen om er een dorpsschooltje van te bouwen, heb ik ergens gelezen,’ vulde ze hem aan. ‘Ze moesten hier duidelijk niet veel van hun kasteelheer hebben.’
‘Dat had ik net willen vertellen,’ zei hij. Hij was een beetje in zijn wiek geschoten. Dat saillante detail van het verhaal had hij zelf als teken van zijn goede inborst willen onthullen. Het was zo aandoenlijk.
‘Schattig, hè, van die mensen. Strijdlustige burgertjes, maar erg slim zijn ze op die dorpsschool niet geworden, volgens mij. Ik kwam net bij het houthakken een gast tegen die nog niet tot tien kon tellen, leek het wel.’
Hij schoot overeind. ‘Heeft die vent jou gezien?’
‘Ja, natuurlijk. Ik heb een praatje met hem staan maken. Daarom weet ik dat hij niet tot de intelligentsia van Frahan gerekend kan worden. Of hij moet maar alsof hebben gedaan.’  
‘Waar hadden jullie het over?’
‘O, van alles, het heerlijke Orval-bier in deze contreien, bijvoorbeeld. En dat hij dat vanmorgen in de bijgebouwen had aangevuld, omdat er vanavond een partijtje is. Als ik het goed begrepen heb, tenminste, want die knul spreekt een soort koeterwaals, geen Vlaams, geen Frans, nee, wat ik zeg: koeterwaals.’ 
‘Er worden daar tegenwoordig buiten aan de vijver uitbundige feesten gegeven door de Hollandse eigenaren’, had zijn zakenpartner van wie hij dit adresje had, verteld. ‘Vooral in de zomer. Als de scholen in Nederland net weer zijn begonnen, is het er rustig, hebben ze het te druk als oppasoma’s en -opa’s na een lange zomer, die weer even in het ritme moeten komen. Dat lijkt me voor jou een uitgelezen tijd voor je missie naar La Soye’,had zijn relatie uit de kunsthandel hem verzekerd.
Daarom was hij nu hier, de eerste week van september. Geen vuiltje aan de lucht, had hij gedacht. Hij moest toegeven dat hij wel even geschrokken was van haar opmerking over die feestgangers vanavond. Gisteravond was het hier doodstil geweest. Ze waren direct in de slaapzakken gekropen. Zo bekaf was hij.  ‘Er lopen vaak allerlei gasten rond, want de kamers worden nu ook verhuurd aan kleine gezelschappen’. Dat zou het dan wel zijn. Een los gezelschap. Hij kon weer normaal ademhalen. Die zouden niet op hem letten, denken dat hij bij het huis hoorde.
‘Zei hij nog iets over een tijdstip?’
‘Nee, hij had het alleen over vanavond.’  Ze vleide zich tegen hem aan. Hij rook een verrukkelijke mengeling van haar zweet en vers hout.

‘Laten we straks maar eens even een kijkje nemen in het grote huis,’ weerstond hij de verleiding van een vroegtijdig intermezzo.
‘Waar ben je eigenlijk naar op zoek?’ vroeg ze hem. ‘Goed, deze enorme schuur waar allerlei oude gereedschappen en voorwerpen achtergebleven zijn, is mooi, maar het is toch geen manier van doen om mij eerst via je vriendje mee te vragen. Die suggereerde ‘een amoureus uitstapje naar de Ardennen’. Jij leek er inderdaad niet vies van eens lekker aan je trekken te komen. De manier waarop jouw ogen mij uitkleedden bij de begroeting. Man! En uitgerekend jij presteert het mij te ontvangen in een schuur vol troep?’ Ze snoof. ‘Daarbinnen zijn vast kostelijke bedden. Dat lijkt me, hoe dan ook, toepasselijker. Laten we direct maar eens in het grote huis gaan kijken. Een heerlijk bad kan ook geen kwaad. Ik wil wel eindelijk wel eens zien wat voor vlees ik in de kuip heb.’ Ze knipoogde. ‘De inrichting lijkt me trouwens interessant. Eens even rondneuzen.’  

‘Ga jij je maar een beetje opfrissen. Kijk ik intussen waar we het beste naar binnen kunnen.’ 
‘Ik had al zo’n donkerbruin vermoeden dat jij niet gewoon een sleutel van de voordeur hebt. Aan de achterkant van hier gezien, staat een raam open. Kom, ik zal het je laten zien.’ Ze nam hem bij de hand en trok hem overeind. Ze nam de bijl waarmee ze had staan hakken nonchalant over de schouder mee en liep hem voor over het pad met kruiden en wilde bloemen. Zo nu en dan stond ze stil om er met haar vrije hand een flinke bos met hun witte bloemkruinen van uit te rukken. Doelgericht; ze leek er verstand van te hebben. Ze liepen langs de vijver met zwanen.
‘Wat zijn ze toch prachtig. Elegant. Maar laat ze niet nijdig op je worden, een slag van hun vleugels kan je duur komen te staan; voor je het weet lig je op de bodem van die vijver in de modder,’ babbelde ze belerend. ‘O, kijk daar loopt die vent met wie ik heb staan praten.’
Die zou hij nou juist niet graag tegen het lijf lopen. Een confrontatie leek onvermijdelijk. ‘Bonjour,’ zwaaide hij. De man stak zijn hand op. Hij wenkte. Het scheen dat hij wilde dat ze dichterbij zouden komen, maar hij leek alleen de vrouw te bedoelen. Naar hem maakte hij een wegwerpgebaar. Hij hield voorzichtig in. Zij sprong als een gems op de kerel af, de bijl als afzethulpje bij het rennen door het heuvelachtige landschap. Toen ze vlakbij hem was, leek hij haar iets te overhandigen. De man keerde zich om en verdween in de bosschages aan de zijkant van het terrein.
‘Kijk.’ Ze opende haar hand en hij zag een sleutel. ‘Kom mee, ik zal je fatsoenlijk binnenlaten. Je hoeft niet door een raam te klauteren. Kan ik deze bos, vóór zijn kracht verloren gaat, in een vaas zetten. Kom.’ 
Hij was te verbaasd voor woorden.
Wie was deze vrouw in vredesnaam?

Ze kan al dagen alleen met moeite haar bed uit. Gebroken is ze. Ze heeft geen spijt van haar daad. Een winstgevende klus geklaard. Het schilderij van het landschap zal goudgeld opbrengen. Het religieuze tafereeltje, dat in de keuken hing, mogelijk nog meer.

En de heren hebben hun zwanenzang aan de zwanenvijver gezongen, vóór de gasten voor hun feestje arriveerden. Het was een helse klus geweest de twee lichamen, verdoofd door een overdosis valeriaan, in no time naar de vijver te slepen en ze daar – verzwaard met stenen, oud ijzer uit de schuur en de stammetjes – te lozen. De stammetjes hadden eerst als rolbaan dienst gedaan. Toen ze klaar was, was ze mooier dan ooit; mooi, maar modderig.

Ze neemt nog een slokje van de onvolprezen Orval. Het vocht is als zachte zalf voor haar pijnlijke lijf. Er gaan daar veel verhalen rond over nutons, demonen, die rotstreken uithalen. Als iemand ooit de menselijke resten op de bodem vindt, is er weer een nieuwe vertelling bij. Ze glimlacht. Zij, als demon. Dat misdaad niet loont, hoeft niemand haar ooit nog wijs te maken. Ze leeft. Binnenkort in rijkdom. Vive La Soye.

Emmy