Verguld

Het is een heldere najaarsdag. Samen met mijn vriendin Jet maak ik een fietstochtje. In Oirschot trakteren we onszelf op een lunch. We belanden in een leuk, trendy café en hebben uitzicht op een kleurrijk versierd binnentuintje. Prima plekje, lekker eten.
Na de koffie trekken we onze portemonnees, de rekening willen we samen delen. Al snel raken we verstrikt in onze berekeningen en een wirwar van briefjes en munten. ‘Kun je vijftig euro wisselen?’ ‘Als ik jou alvast twintig teruggeef, dan…’ ‘Ik heb ook nog wat kleingeld.’ ‘Zo klopt het.’ ‘Of niet?’ Na een paar minuten kijken we elkaar gierend van de lach aan: ‘Woerden!’

Het moet zo’n twintig jaar geleden zijn. Jet en ik gingen toen ook een dagje samen op pad, lekker wandelen door het Groene Hart. Een vriendinnendag die afgesloten werd met een etentje. We kozen voor een restaurant vlak bij het station van Woerden, lekker makkelijk om na het eten de trein naar huis te pakken, Jet naar Best en ik naar Leiden, mijn toenmalige woonplaats. Onze keuze voor het restaurant viel hartstikke goed uit. ‘Heerlijke vis, lekkere wijn, sfeervol ingericht restaurant.’ De charmante ober die met enige regelmaat naar ons tafeltje kwam om onze stemming te peilen, en voor een praatje, nam onze gulle complimenten gretig in ontvangst.

Na de maaltijd kwam de rekening, waarvan Jet en ik ieder de helft wilden betalen. Er volgde veel over en weer geredeneer, briefjes wisselden van hand, maar uiteindelijk waren we eruit. We overhandigden de ober het bedrag en de fooi in het daarvoor bestemde kistje. ’Het is goed zo,’ verzekerden we hem met een gulle lach.


Even later bleek dat we nog een klein half uurtje moesten wachten op onze treinen. We riepen onze ober: ‘We zouden graag nog een kopje koffie willen, kan dat?’ Natuurlijk kon dat. Toen we daarna wilden afrekenen, zei de ober zeer beslist: ‘Nee, deze koffie is van het huis.’ ‘Nou dat is fijn, dank u wel!’ riepen we in koor. We waren zeer verguld met de verwennerij; glunderend fluisterden we: ‘Hij vindt ons gewoon twee hele gezellige meiden.’ Nagenietend liepen we naar het station. ‘Zo hoffelijk en charmant. En zo aardig, die gratis koffie. En dat extra koekje. Hij legde ons echt in de watten.’

In de trein naar huis zag ik de beelden aan me voorbij trekken van een gezellige dag en een heerlijk etentje. Ik was bijna bij Leiden toen ik in een flits ons gestuntel met het papiergeld weer voor me zag. ‘Als jij mij nou dat geeft, dan krijg je dit terug en wissel ik dit briefje nog even met dat van jou.’ Ik keek in mijn portemonnee en probeerde terug te tellen. Toen viel het kwartje. In het over en weer gepraat waren we al rekenend en redenerend het spoor bijster geraakt. We hadden onbedoeld een héle vette fooi gegeven, niet van tien, nee van ruim vijftig procent. Geen wonder dat de ober ons zo vertroetelde met gratis koffie en koek.
Ik belde Jet. Die kon er gelukkig ook smakelijk om lachen. We besloten wijselijk om het thuisfront maar niet in te lichten over onze rekenkunsten en blonde onnozelheid, wetende dat dit voorvalletje ons dan maar al te graag en al te vaak ingepeperd zou worden.

En nu zitten Jet en ik weer met briefjes te schuiven. ‘Ik ga wel even pinnen,’ zeg ik.

Elli