Voor de storm in mij rukt niemand uit

Razend kan ik worden als ik hier loop. Het is zo’n mooi, stil grachtje midden in de stad, waar ik enorm van kan genieten als ik boven op mijn balkonnetje wat zit te roken. Maar als ik de deur uit moet voor een hoogst noodzakelijk boodschapje, raast de woede binnen de kortste keren door me heen. Het is toch al zo godvergeten klote dat ik dit looprek op wielen nodig heb om ergens te komen en als die lui van nummer 77 ook nog hun afgedankte meubilair op de stoep zetten – een dag voor de vuilniswagen langskomt – dan zou ik het liefst de hele zooi in elkaar rammen. Maar ik ben een oude man en dus moet ik mijn hersens gebruiken, mijn rollator goed vasthouden en voorzichtig om dat bankstel heen laveren. ‘Kalmeer ouwe cowboy, kalmeer… Er komen nog veel meer obstakels op je pad. Denk aan je doel.’ Zo spreek ik mezelf maar toe; er is niemand anders die dat doet.

Nu voorzichtig de bocht nemen, want je weet maar nooit of er zo’n irritante jonge meid aan komt scheuren op haar  bakfiets met haar verwende aap erin. Het zijn altijd al klotedingen geweest die bakfietsen; nu ze ook nog elektrisch zijn, zijn het levensgevaarlijke monsters. Die jonge moeders denken alleen maar aan zichzelf en zien ons, oude schuifelaars, niet eens staan. Ik kan die trutten wel wat doen.

Ik heb geluk vandaag: het is rustig op dit stuk van de gracht; nu nog het bruggetje zien te nemen. Het lijkt wel of dat iedere dag hoger wordt. Even uitblazen. Goed bruggetje: daar beneden in de schaduw rond de pijlers verschuilen zich de snoeken. Was leuk vissen daar. Het is toch ook verdomde mooi hier met die goeie ouwe Zuiderkerkstoren tegen die blauwe lucht.

Nou vooruit, verder maar weer. Aan deze kant van de gracht is het rustiger. Hoek om en nu voetje voor voetje het binnenpleintje bij de Zuiderkerk oversteken. Godsklote, daar staan ze weer die stomme toeristen. Alleen maar oog voor hun telefoon, elkaar of voor die pannenkoek van een reisleider en ik moet uitwijken voor die idioten. Blijf toch thuis.

Woest word ik van dat volk dat helemaal geen rekening houdt met mensen die hier gewoon wonen. ‘Het is hier geen openluchtmuseum, malloten. Flikker op!’ Het zijn dit keer Spanjaarden en ze verstaan toch niet wat ik roep. Voelt wel lekker, zo wat roepen. Een beetje stoom afblazen.

De Hoogstraat oversteken nu; lastig maar te doen. Echt moeilijk – en dus weer even de hersens erbij, ouwe – is de Anthoniebreestraat. Die is zo verrekte druk en iedereen die daar doorheen raast, heeft wel iets anders aan zijn hoofd dan letten op oude, overstekende mannetjes achter een rollator. Krijg de vinkentering allemaal. Godverdegodver. Ik móet naar de overkant, want m’n wiet is op. Voor de storm in mij rukt niemand uit; die moet ik zelf aanpakken en een jointje op zijn tijd doet wonderen. Nou, ik waag het erop. De coffeeshop aan de overkant is een goede tent met aardige, rustige jongens. Mooie naam trouwens: De Blauwe vogel.

Margreet