Morgen zal ik over Victor schrijven

Marije van Merwede  is zowel uiterlijk als innerlijk een mens met onverwachte kanten en daardoor bij eerste kennismaking moeilijk te duiden. Marije is zich daarvan bewust en geniet ervan om mensen op het verkeerde been te zetten. Dat doet ze ondermeer door zeer uiteenlopende kledingstijlen. Eenvoudige zwarte jurkjes wisselt ze af met dikke, gebreide truien met een Noors motief op een degelijke wollen rok met stolpplooien of een ordinair trainingspak met een te kort hemdje met spaghettibandjes.
Door haar leefstijl waarin veel bewegen, niet roken, met mate drinken en regelmatig aan seks doen leidraad zijn, heeft ze iets fris over zich, waardoor ze vaker jonger wordt geschat dan de 60 jaar die zij telt. 

Ook haar karaktertrekken zijn zeer uiteenlopend: ze is meegaand als dat uitkomt maar ook zeer vasthoudend, soms zelfs star, als de situatie daarom vraagt. Ze is zacht van aard, maar kan in bepaalde omstandigheden keihard zijn. Ze is nieuwsgierig en empathisch en wijst mensen nooit af op het eerste gezicht. Ze wil zich niet in een hokje laten zetten, of dat nu een hokje op maatschappelijk, cultureel of karakterologisch terrein is. Als je het daar met haar over hebt, zegt ze dat ze die mentaliteit nodig heeft voor haar werk, haar schrijverschap. Ze moet zich steeds weer inleven in diverse personages en ze traint dat inlevingsvermogen door in haar eigen leven regelmatig van rol te wisselen. Bijzonder is ook dat ze geen vaste levensgezel heeft. Er zijn mensen in haar omgeving die menen dat verlatings- of bindingsangst hieraan ten grondslag liggen, die wellicht het gevolg zijn van het verstoorde gezinsleven van haar jeugd. Zelf blijft ze volhouden dat die ongebondenheid een bewuste keuze is die haar werk ten goede komt. Immers zo kan ze op het gebied van de intermenselijke verhoudingen onbelemmerd research doen en staan alle mogelijkheden open. Ze kan onenightstands beginnen, leuke vriendschappen aangaan voor de duur van een vakantie en ze hoeft geen keuze te maken tussen mannen of vrouwen, beide seksen komen in aanmerking voor een relatie van korte duur. Ze vindt dat ze daardoor als schrijfster beter voorbereid is op de wegen waarheen haar fantasie haar leidt, omdat ze kan putten uit eigen ervaring.

Voor de maand september heeft Marije een van de royale, als gastenverblijf ingerichte zolderkamers van het oude landhuis in Soye gehuurd. Aan de eigenares van het grote huis heeft ze gezegd dat ze hier in Soye de rust hoopt te vinden die het haar mogelijk maakt een nieuwe roman in de steigers te zetten. Ze heeft verzwegen dat bij de keuze voor deze afgelegen plek meespeelde, dat ze ooit – in een ver weg gestopt verleden – als klein meisje met haar ouders en een stel van hun vrienden hier een zomervakantie heeft doorgebracht.

Een kleine eruptie van dat verleden deed zich voor op de eerste middag van haar verblijf toen zij bij het verkennen van de omgeving het bergpaadje naast de vijver was opgeklauterd en achter het hoofdgebouw stuitte op de door bramenstruiken overwoekerde muurtjes en verroeste sponningen van een kas.  Op dat moment voelde ze een déjà vu opkomen. Ze was dubbelgeklapt door een vreselijke pijn in haar borst.

Haar benen weigerden haar verder te dragen en ze had zich voorzichtig neergelaten op de bemoste rotsgrond. Verbaasd over haar heftige reactie, waarvoor ze geen verklaring kon vinden, probeerde ze haar ademhaling onder controle te krijgen. Toen ze zich weer een beetje bij elkaar had geraapt, was ze overeind gekrabbeld en had ze rechtsomkeert gemaakt. Ze wist niet hoe gauw ze daar bij die kas weg moest komen, rende het pad af en liep onmiddellijk naar het grote huis, de trap naar de zolderverdieping op om daar op haar bed neer te vallen. Ze rolde zich in haar dekbed en dwong zich tot een paar mentale oefeningen waarvan ze wist dat die haar in staat stelden haar gedachtegang stop te zetten en om te buigen. Na een paar minuten viel ze in zo’n diepe slaap dat een buitenstaander zou denken dat ze in coma was.    

I

Met de grootste moeite maak ik me los uit een diepe slaap. Ik ben doodmoe en ik heb geen idee waarvan. Dat wandelingetje vanmiddag over dat bergpaadje stelde toch niks voor. Ik heb zoveel gewandeld in de bergen. Maar nu ik terugdenk aan die wandeling en in gedachten weer aankom bij die puinzooi onder die braamstruiken, voel ik weer die stomp tegen mijn borstkas. Ik weet zeker dat er iets met mij gebeurd is op die plek. Maar wat in godsnaam en wanneer?

Ik voel me nog te knockout om op te staan. Om mezelf af te leiden en weer te landen in de werkelijkheid, kijk ik rond in de ruimte die ik de komende weken mijn ’thuis’ zal gaan noemen. Het is een grote zolderkamer van, ik schat, 8 bij 10 meter met een glanzende houten vloer en dikke balken die het dak dragen. Aan de muren hangt een enorme hoeveelheid oude foto’s. Die zal ik nog wel eens een keer bekijken. Misschien kunnen ze me helpen bij het stofferen van mijn verhaal? Mijn bed staat tegen de ene korte zijde van waaruit ik kijk naar de andere korte zijde waarin een grote dakkapel is gemaakt. In beide lange zijden is in het midden een deur. De voor mij belangrijkste plek is het grote, antieke bureau dat in de royale dakkapel is geplaatst en wel zo, dat het daglicht van links op mijn schrijfblok valt. Ik had vanmiddag al gezien dat het bureau een prachtig schrijfblad heeft van enigszins versleten groen leer dat aan twee kanten op een ladeblok rust. Op het bureau staat een oude koperen leeslamp die me kan bijlichten als ik ’s avonds nog wil werken. De stoel die bij het bureau staat, heb ik meteen bij aankomst al uitgeprobeerd. Er is veel gezeten op die stoel; dat kun je goed zien aan de donkerbruine fluwelen bekleding van de zitting die in het midden versleten is tot vaal goudbruin. De dik gevulde ronde leuningen vertonen vettige plekken; daar hebben heel wat onderarmen op gelegen. Maar ondanks het sjofele uiterlijk is die stoel in orde. Hij straalt veiligheid uit en aan dat gevoel heb ik behoefte. Ik zal vaak aan dit bureau en op deze stoel zitten, want ik voel dat er een verhaal in me ligt te wachten. Dat gevoel is, bedenk ik ineens, dwingender geworden sinds vanmiddag. Er is iets met die kas.

Ik moet ooit eerder bij die kas geweest zijn. En ik was daar niet alleen. Maar met wie dan? Waarom was ik daar? Ik voel weer paniek in me opkomen, maar ik concentreer me op mijn ademhaling en zie kans me te herpakken. Nu moet ik daar niet aan denken. Straks ga ik wat eten en daarna duik ik weer in bed. Ik moet uitrusten van de reis. Morgen ben ik meer ontspannen en dan komt de herinnering vast wel bovendrijven. 

Ik laat mijn blik verder gaan. Achter de bureaustoel staat een lage boekenkast met een flink aanbod Europese literatuur van de laatste 50 jaar; een ratjetoe maar ik vind het een inspirerende rugdekking. Tegen de muur – vlakbij mijn schrijfplek-  is een bescheiden keukenblokje geplaatst met een ingebouwde ijskast, een combimagnetron en op het aanrechtje een nespresso-apparaat. Fijn, dan hoef ik niet altijd gebruik te maken van de gemeenschappelijke voorzieningen beneden in de grote woonkeuken. Ik hoop dat ik genoeg moed heb om voor mezelf op te komen. De eigenares vertelde me gisteravond dat met mijn komst alle gastenverblijven in Les moulins de la Soye bezet zijn de komende weken en dat ze het zeer op prijs zou stellen als haar gasten een goede band met elkaar zouden opbouwen: “Mijn man en ik zijn er gek op om samen met onze gasten te eten aan de grote familietafel.“ Ik gruw bij de herinnering aan die opmerking. Alles in mij verzet zich tegen dat beroep op sociaal gedrag. Ik laat me niet dwingen; ik moet me concentreren op mijn werk. Gezelschap leidt maar af. Naast het keukenblokje is de deur die leidt naar een kleine, goed geoutilleerde badkamer. Rechts van die deur staat tegen de muur een oud kastje met glazen deurtjes waarachter ik wat glaswerk en serviesgoed zie staan. Met behulp van het bed, een laag tafeltje, een gemakkelijke stoel en een staande schemerlamp is een zithoekje gecreëerd. In de andere lange zijde van de kamer bevindt zich de deur waardoor ik straks – gadverdarrie- naar de kennismakingsbijeenkomst met de andere gasten moet gaan.                                                                    

II

In één oogopslag zie ik het al: Wat een divers gezelschap! Ik aarzel op de drempel van de grote eetkeuken waar de komende weken de gezamenlijke maaltijden gepland zijn. Onze gastvrouw is van het type ‘gezellig gezellig ’ en ze is blijkbaar van mening dat deze ruimte het thuisgevoel bij haar gasten zal bevorderen. Bij mij werkt dat niet, want ik wil me helemaal niet thuis voelen in welk gezelschap en in welke ruimte dan ook. Ik voel me thuis in mijn eigen huis en nergens anders.

Maar goed, laat ik me de eerste avond niet anders dan de anderen gedragen. Dat valt maar op en opvallen wil ik op dit moment helemaal niet. Dat leidt maar af van de opdracht die ik  mezelf heb gesteld: het schrijven van het verhaal dat zich op dit moment nog verschuilt in mij, maar waarvan ik voel dat het er nu uit moet komen. Ik wil niet dat de mensen om mij heen op hun hoede zijn met wat ze zeggen, omdat ze weten dat ik schrijver ben. Niet opvallen dus. Ik heb me ook onopvallend gekleed in een donkerblauw fluwelen huispak, comfortabel en door de stofkeuze toch een beetje gekleed. Ik verman me en stap de eetkeuken binnen. Waar zal ik beginnen? Ik denk dat ik eerst maar eens ga kennismaken met dat groepje dat zich heeft opgesteld bij de tafel met de drank en de borrelhapjes,  vader, moeder en hun twee kinderen. Dan kan ik, terwijl ik mezelf een glas wijn inschenk, nonchalant het gesprek openen door aan een van de kinderen te vragen of ze hier al eerder geweest zijn of zoiets.

                                               

III

Mijn God. Ik ben blij dat ik weer terug ben op mijn veilige zolderkamer. Stom stom stom. Het ging eigenlijk best goed. Die vader en moeder met die twee kinderen waren leuk. De kinderen waren grappig en de ouders mensen die wat te vertellen hadden. Ze hielden alle vier van wandelen en al gauw waren we wandelervaringen en -tips aan het uitwisselen. Tot zover niks aan de hand dus. Toen rolde mevrouw GezelligGezellig een rolstoel binnen met daarin een in elkaar gezakte, oudere man in een vale bruine ribbroek met daarop een vlekkerige zwarte trui, een doffe zonnebril op zijn paarsige neus en een kop vol – waarschijnlijk artistiek bedoelde – lange vlokken grijs en gruizig haar.  Opgewekt schalde mevrouw GezelligGezellig door de keuken: “Dames en heren, mag ik u voorstellen: mijn steun en toeverlaat, mijn man Victor.”  Even heerste er in de keuken een ongemakkelijke stilte die zo snel mogelijk werd verdreven  door geforceerd luchtig gebabbel. Mevrouw reed vervolgens haar Victor langs de verschillende gasten om de kennismaking wat meer wederzijds te maken.

Na een minuut of tien was het groepje gasten dat zich achter mijn rug bevond aan de beurt voor de kennismaking. Ik hoorde ze zich voorstellen aan ‘steun-en-toeverlaat’ en toen hoorde ik ook zijn stem. Bam! Op hetzelfde moment was daar weer die vuist in mijn borstkas. Mijn bewustzijn vernauwde zich … die stem … de kas… . Ik wankelde, greep een van de kinderen bij de schouder, kon nog net mijn glas in de hand van de vader drukken en rende weg.

En nu lig ik hier op mijn bed op deze zolderkamer en doe uit alle macht oefeningen om mijn emoties te kalmeren en weer greep op mezelf te krijgen.

Maar er dringt zich uit alle macht een beeld naar boven, een beeld dat ik niet wil zien. Nog niet. Ik moet mezelf eerst neutraliseren. Ik moet de schrijfster in mij oproepen die het verhaal moet vertellen dat al zo lang in mij ligt te wachten. Morgen zal ik over Victor schrijven. Zijn stem heeft mij duidelijk gemaakt waarom ik hier ben.

Margreet