Ze sluit haar auto af en controleert nog even of de lichten uit zijn. Een fractie van een seconde voelt ze de neiging om te kijken of zijn auto er staat. Idioot. Ze loopt over het parkeerterrein; waar begint dat wandelpad langs de Zuiderplas ook alweer? Het was toen veel kaler, maar het is ook zo’n eeuwigheid geleden dat ze hier hadden afgesproken. Het was een gestolen uurtje, laat in de middag van net zo’n zonnige maar koude dag in mei.
Ze had zich destijds voorgenomen om ooit op deze plek terug te komen. Het was er nooit van gekomen. Maar toen ze vandaag na een bezoek aan haar kleinkinderen over de A2 naar huis reed, hoorde ze op de autoradio ‘Torn between two lovers‘ en ze besloot een afslag eerder te nemen en nog eens die wandeling van toen te maken. Het maakte niet uit hoe laat ze thuis zou zijn: er wachtte niemand.
De lente is zo mooi. Al die kleuren groen. Langs het pad het wiegende fluitenkruid en ze hoort allerlei vogels die ze net als toen niet kan thuisbrengen. Het pad biedt nu veel meer beschutting dan indertijd en niet alleen tegen de koude wind. Na een half uurtje gaat ze op een bankje zitten in de lage middagzon. Over het landschap ligt een gouden glans. Er zijn nu nauwelijks nog andere wandelaars. Ze doet haar ogen dicht en voelt nog een beetje warmte van de zon op haar gezicht. Waar is alles gebleven? Alles waar ze zich toen druk om maakte? Al dat groeien thuis is al lang voorbij, het grote verdriet is gesleten en ook de hartstocht, zelfs het huis is weg. Waar is die vrouw gebleven, die toen zo heftig verlangde dat het gewoon pijn deed? Ze voelt iets knagen aan haar kalmte. Ook al is ze tevreden nu en is ze blij dat ze niet meer verschroeid wordt door die onmogelijke liefde, toch voelt ze een hunkering naar die hartstocht van weleer. In de warmte van de laatste zonnestralen vraagt ze zich af of ook dat verlangen zal vervagen en uiteindelijk verdwijnen. Misschien blijft alleen de weemoed over, de herinnering?
Ze schudt met haar hoofd en doet haar ogen open. De zon staat nu wel heel laag en zet de wereld om haar heen in vuur en vlam. Ze staat op, wacht tot de stijfheid in haar gewrichten is weggeëbd en loopt langzaam terug naar haar auto.
Ze wil nog niet meteen naar huis en schuift haar autostoel wat naar achteren. Ze sluit ze haar ogen en probeert zich zijn stem te herinneren.
Voor ze wegrijdt, stopt ze een cd van Yves Montand in de speler en luistert even naar het eerste chanson. Als ze het parkeerterrein verlaat, zingt ze zachtjes het refrein mee:
“ …et la mer efface sur le sable
les pas des amants désunies.”
Margreet