Mijn eerste spijkerbroek was een echte Levi’s en de kleur was blauw, blue, bleu… en gemaakt van denim. Dat is een ijzersterke katoenen stof geweven in keperbinding met een witte draad en een blauwe die geverfd is met een indigo kleurstof. In Frankrijk heet die kleur ‘bleu de Gênes’. Gênes is de Franse naam voor de Italiaanse havenstad Genua, waar deze stof voor het eerst werd gebruikt.
De Duitse ondernemer Levi Strauss emigreerde naar Amerika en samen met de kleermaker Jacob Davis fabriceerde hij werkkleding van denim voor mijnwerkers en goudzoekers. De naam ‘bleu de Gênes’ werd verbasterd tot ‘blue jeans’. In 1873 kregen ze het aangevraagde octrooi om de vijf zakken van de broek te verstevigen met een soort klinknageltjes. Daaraan herkennen we ook allemaal de echte Levi’s jeans. De trend om spijkerbroeken als alledaags kledingstuk te gaan dragen, waaide van Amerika over naar Europa. De jeans is allang niet meer weg te denken uit het straatbeeld.
Mijn eerste Levi’s was een 501 type, rechte pijpen en wat hoog in de taille. Ik herinner me nog goed dat ik met mijn zus met de trein naar Eindhoven ging om zo’n broek te kopen. Hij moest heel nauw om je benen sluiten. Dus ging ik een dag later bij een vriendin thuis in bad om de stof door en door nat te laten worden. Daarna de zon in om hem op de huid te laten drogen. Met veel sjorren en trekken lukte het om de broek weer uit te krijgen. Die was heel stug geworden. Iedere keer als ik hem aandeed was het een hels karwei.
Zo’n spijkerbroek was meer dan een kledingstuk. Je vertelde ermee dat je bij een bepaalde groep wilde horen. Als je hem droeg, hoorde je bij een cultuur van gelijkgestemden: de wat alternatieve en artistieke jeugd. Soms werd de broek versierd met borduursels en kleurige lapjes en zo tot een persoonlijk exemplaar gemaakt.
In de zeventiger jaren was ik met vrienden op reis in het voormalig Joegoslavië. Daar had ik een bijzondere ervaring. Een spijkerbroek bleek een manier om met de plaatselijke bevolking in contact te komen. In dat deel van Europa werden Westerse invloeden – en dus ook de spijkerbroek – geweerd.
Op een avond zaten we met z’n allen in een restaurantje aan zee. Ik zie de ober die ons bediende nog zo voor me. Hij droeg een nette zwarte broek met een wit overhemd. Bij het afrekenen duwde hij, naast de rekening, ook een in het Engels geschreven briefje in mijn hand. Hij vroeg ons om na sluitingstijd op hem te wachten aan de achterkant van het eethuis en vooral zo min mogelijk geluid te maken. Het was daar aardedonker. Het duurde lang, maar uiteindelijk verscheen hij. Hij was haast onherkenbaar in zijn afgedragen broek en versleten shirt. Hij vroeg ons of wij een spijkerbroek voor hem hadden. Zijn vraag verraste ons en we hadden niet direct een antwoord. De ober bleef aandringen, waarop Kees ter plekke zijn spijkerbroek uittrok en die aan de man gaf. De broek paste hem precies. Op zijn gespannen gezicht verscheen een grote glimlach. Hij gaf ons alle vier een stevige knuffel en nodigde ons uit om de volgende dag op zijn kosten in het restaurant te komen eten. Iedereen blij.
Ik heb nog vaak teruggedacht aan deze bijzondere ontmoeting. Het was een schrijnend voorbeeld van de toenmalige tegenstellingen tussen Oost en West. Hier werd een spijkerbroek letterlijk en figuurlijk goud geld waard.
Nelleke