Zomergoed

Nu de zomers in de subtropische Zuid-Europese landen steeds tropischer worden, breng ik ze liever door in eigen land, in mijn eigen tuin. Eindeloos lange dagen in mijn gezellige achtertuin verdienen het om aangekleed te worden met veelkleurige bloemen. 

Als de ijsheiligen half mei hun biezen hebben gepakt, is het dan ook echt tijd om het tuincentrum te bezoeken. Na maanden van regen, storm en grauwgrijze luchten knapt mijn humeur daar erg van op. Ik heb zin in de zomer en trek de stoute schoenen aan. 

De keuze is reuze. Nadat ik bijna ben gestruikeld over de enorme hoeveelheden en prominent in het oog springende tuinsnuisterijen, ontdek ik een paradijs vol zomerplanten. Van weelderig gevulde plantenhangers voor de plekjes onder mijn overkapping – die trekken mijn aandacht ook vanuit mijn huiskamer tijdens een fikse Nederlandse regenbui – tot prachtige potten met zomerbloeiers.

Het is even wat werk om alles te schikken in de tuin. Mijn favorieten dit jaar zijn de dubbele begonia’s, in wit en rood en felgeel, ze knallen bijna uit hun potten en fleuren mijn terras en het stukje groen achter de vijver op. Maar ook de rustige paarse hoek mag er zijn. De sierlijke bloemen van de langstelige agapanthus en daarachter het tapijtje van fijne campanula dat mooi combineert met de grijzige ruwe stam van de moerbeiboom; die bijzondere boom is mijn natuurlijke en soms broodnodige schaduwdak. Ik gun dat stukje natuur graag een extra blik.

Nu het dan eindelijk echt een perfecte zomerdag is en ik me heb geïnstalleerd in mijn tuinstoel met op mijn bijzettafeltje tijdschriften, een fijn boek en natuurlijk ook zonnebrandmiddel plus een glas water, zie ik ineens in dat wrattige ruwe oppervlak van die boomstam een gezicht dat mij aankijkt. Ik kijk nog eens en nog eens, maar het is echt zo. Een dik stuk schors vormt de niet zo appetijtelijke neus, er is duidelijk een mond te zien en dan die ogen die me aankijken. Nu ik het eenmaal op mijn netvlies heb, kom ik er niet meer van los. Het is precies op ooghoogte.

Ik probeer wat te lezen maar me concentreren lukt niet meer. Elke keer als ik opkijk, is daar weer de starende doordringende blik van die rare grillige tronie die me misschien wel iets wil zeggen. Of denk ik dat maar? 

Mijn fantasie gaat met me aan de haal. De bast van de boomstam lijkt een beetje te bewegen. Zie ik dat goed? Of zijn het mijn ogen die zich af en toe tot spleetjes vormen? Die langzaam dichtvallen. Ik kan het niet tegenhouden.

Het gezicht komt in mijn richting. Steeds dichterbij. Ik kan bijna de grove lijnen aanraken. Ineens is het alsof de mondhoeken iets omhoog bewegen. Het boomgezicht glimlacht; het lijkt te zeggen dat ik er goed aan doe om in het hier en nu te leven. Fijn en veilig. Ik voel me goed. Ik ben thuis.

Mijn ogen zijn geopend.

Ineke